Arrest van 17 November 1953 van het Gerechtshof
te Arnhem
33
Het Gerechtshof te Arnhem, Eerste Civiele Kamer;
Gehoord partijen in haar conclusiën en pleidooien
Gezien de stukken van het geding, waaronder een expeditie van het
tussen partijen door de Arrondissements-Rechtbank te Arnhem ge
wezen interlocutoir vonnis d.d. 6 October 1952-
TEN AANZIEN VAN DE FEITEN
Overwegende dat het Hof onder overname van en verwijzing naar de
inhoud van de gedingstukken in beide instantiën het volgende als
thans nog van belang vermeldt
Geïntimeerde stelde als eiser, dat hij is eigenaar van de hofstede, ge
legen aan de Dijk te Leeuwen-Boven en aldaar kadastraal bekend in
sectie B nrs. 2887, 686, 675, bestaande uit huis, erf, schuur, tuin en
boomgaarden, samen groot 1,5180 ha door hem aangebracht bij acte van
7 Maart 1929, verleden voor notaris J. A. J. Baltussen te Leeuwen,
overgeschreven ten hypotheekkantore te Nijmegen op 17 April 1929
deel 767 nr. 85; dat hij en zijn rechtsvoorgangers in de eigendom dier
percelen daarbij steeds in volle eigendom hebben gebruikt een strook
grond ter breedte van 4 en ter lengte van 50 meter, volgens het kadas
traal plan deel uitmakende van het kadastrale perceel Leeuwen-Boven
sectie B nr. 3722, bekend als huis, boomgaard en bouwland, welke
strook ligt in het verlengde van het op het tegenwoordige kadastrale
plan nog aangegeven Zuid-Westelijk gedeelte van het perceel 2887
en welke strook ook voorkwam op het minuutplan als aan die strook
aansluitend gedeelte van het toenmalige kadastrale perceel 676 dat de
percelen 675 en 686, die eenherig waren, tezamen met die verbindings-
strook door de opvolgende eigenaren sedert onheuglijke jaren zijn ge
bruikt, daartoe ook wat de strook betreft zijn bepoot met vruchtbomen,
welke door eiser en zijn rechtsvoorgangers zijn gesnoeid en onder
houden, terwijl zij daarvan de vruchten hebben geplukt, het onder-
groeiende gras hebben gemaaid of geweid, in plaats van doodgegane
en versleten bomen nieuwe hebben ingepoot en daaraan weder dezelfde
eigendomsbehandelingen hebben verricht zonder daarin ooit door
iemand, wie dan ook, speciaal door gedaagdes rechtsvoorgangers te zijn
gestoord, kortom eiser en zijn rechtsvoorgangers in die eigendom dier
percelen met inbegrip van die strook sedert onheuglijke jaren voort
durend, onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig als
eigenaar hebben bezeten en eiser daarvan is eigenaar, dat die Noord-
Westelijke strook van het kadastrale perceel 3722 van het Zuid-Ooste
lijk deel daarvan steeds is afgescheiden geweest door een gemeenschap
pelijke scheidingssloot, in het midden waarvan de grens der weder
zijdse percelen is, en welke voor gemeenschappelijke rekening werd
onderhouden, terwijl eiser en zijn rechtsvoorgangers die sloot hebben
gebruikt door daarin gedurende de winter en het voorjaar stutten en
steunpalen voor fruitbomen te bewaren. Voorts stelde eiser, dat ge
daagde, die in 1950 eigenaar is geworden van het perceel 3722, tot aan