82 bepaald uit 5 paspunten per beeldenpaar met een middelbare fout van 9 cm uit de schaal 19200, hetgeen overeenkomt met 10 micron in het vlak van het negatief. Voor de berekening van de relatieve nauwkeurig heid van punten op korte afstanden tussen o en 50 m kan men rekenen met een middelbare fout in de aanmeting van een enkel punt van 4 micron in het vlak van het negatief. Daarnaast staat de middel bare fout in de aanmeting van een punt als onderdeel van de gehele bundel van 7 micronhet aandeel van de 10 micron afkomstig van de paspunten, deformatie van de stralenkegel en constante fouten in het projectiesysteem, bedraagt eveneens 7 micron. Het is duidelijk, dat po gingen tot verbetering van deze resultaten hun uitgangspunt zullen moeten vinden in deze cijfers. De conclusie van de proef Beltrum is in ieder geval, dat de te berei ken nauwkeurigheid bij goede markering van de punten uitstekend is en alleszins voldoende is te achten, ook voor gebied 2. Thans zullen wij aandacht wijden aan de methode die men bij een systematische kadastrale meting m.i. zou moeten volgen: 1) In de eerste plaats aanvaarding van het beginsel, dat alle kunst matige grenzen die gemarkeerd worden, numeriek worden behandeld. Objecten die samenvallen met perceelsscheidingen, die geïdealiseerd kunnen worden met een nauwkeurigheid van de orde van grootte van die der bepaling van machinecoördinaten, eveneens numeriek be handelen. 2) Nadat de grenzen op het terrein zijn vastgesteld, toepassing van een te scheppen verplichting tot afpaling van alle niet met natuurlijke terreinvoorwerpen samenvallende grenzen. Dit dient te geschieden met palen of stenen van een zodanig formaat (minstens 15 bij 15 cm) dat men deze zichtbaar kan maken door verven van de bovenkant van deze stenen. Mocht zulk een voorschrift geen toepassing kunnen vinden, aanduiden van de grenzen met houten piketten, waarop schijven wor den geplaatst als bij Beltrum. Het ware mogelijk, zoals ook in Zwitser land gebeurt, hiervoor de medewerking van eigenaren in te roepen, aan wie tevens de zorg voor deze schijven tussen het ogenblik van plaatsen en fotograferen kan worden toevertrouwd. 3) Luchtfotografie voor kaarten op schaal 1 1000 op 175°°; voor die op schaal 12000 op I 12.000. Dezelfde overwegingen die in 1932 hebben geleid tot de aankoop van de Zeiss-Koppelcamera zouden er thans toe kunnen leiden, twee RC7-camera's in hetzelfde vliegtuig convergent op te stellen, ieder onder een hoek van 15 decimale graden met de verticaal. Hiermee zou men in de eerste plaats 100% over lapping van de beeldenparen bereiken en in de tweede plaats een gunstiger basisverhouding verkrijgen dan thans met de RC7 Aviotar mogelijk is. Indien de binnenkort te ondernemen vergelijking van kaartering op grote schaal uit Aviotar 17 cm en Aviogon 10 cm van dezelfde vlieghoogte uit tot gelijke resultaten zou leiden voor beide lenzen, zou waarschijnlijk de keuze moeten vallen op de RC7 Aviogon- opnamen. Dit is nog een punt van nadere studie, evenals de mogelijk heid de RC7 Aviotar convergent te gebruiken.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1954 | | pagina 32