86
lopig nog even doet schijnen, alsof er geen principiële verandering
plaats vindt. Ik ben er echter van overtuigd, dat over enkele jaren
het productievolume van Kadaster en Ruilverkaveling dat van de eigen
lijke Rijkswaterstaat in engere zin zeer belangrijk zal overtreffen.
De vraag is, in het licht van de ook door de heer Witt gesignaleerde
moeilijkheden, welke kant men dan uit moet. De eerste oplossing zou
zijn, dat de dienst van het Kadaster zich een eigen fotogrammetrische
afdeling aanschaft. Bedenkt men, dat in Zwitserland constant 8 auto
grafen werken, dan zou het niet overdreven zijn aan te nemen, dat er
voor de Nederlandse kadastrale dienst en de Ruilverkaveling op een
gegeven ogenblik regelmatig 2 of 3 dergelijke instrumenten in bedrijf
zouden zijn.
De tweede mogelijkheid is, dat het Ministerie van Financiën door
gaat op de wijze zoals op het ogenblik geschiedt en dit werk laat ver
richten door de Meetkundige dienst van de Rijkswaterstaat, die dan
min of meer als particulier bedrijf naast dat van de K.L.M. optreedt
en hiermee op vaak ongezochte wijze zal blijken te concurreren, zoals
de laatste jaren nogal eens geschiedde.
Er is echter ook nog een andere mogelijkheid, die mij jaren voor
ogen heeft gezweefd, nl. dat men in Nederland komt tot de vorming
van een bedrijf, waarin Waterstaat, Kadaster en K.L.M. participeren.
Dit participeren is dan niet alleen een kwestie van investering van
kapitaal, doch vooral van overdracht en detachering van personeeel.
Het behoort m.i. zodanig te zijn, dat het Kadaster en de Waterstaat
en de K.L.M. straks, wanneer in 1955 het nieuwe gebouw in Delft
zal worden betrokken, alle het gevoel kunnen hebben, daar een eigen
tehuis voor deze techniek te hebben gevonden. Het blijft echter altijd
een voordeel wanneer men een groot bedrijf kan hebben, dat zich de
luxe kan veroorloven, een behoorlijke wetenschappelijke staf erop na
te houden en deze continu aan te vullen. Schept men drie verschil
lende diensten, dan is dit voor ieder van de drie een vrij bezwaarlijke
omstandigheid, zoals reeds thans met twee het geval blijkt te zijn.
Verder is het in het belang van de Nederlandse volkshuishouding, dat
de sterk wisselende belasting, die nu eenmaal eigen is aan dit soort
werk, zo goed mogelijk wordt opgevangen. Dit gelukt beter in een
groot bedrijf dan in drie kleine. Wij zien reeds nu bij de gescheiden
bedrijfsvoering van twee diensten de eigenaardige moeilijkheid van
onderbezetting inzake apparatuur enerzijds, van personeel anderzijds.
Besluit het Kadaster tot hermeting en de Ruilverkaveling tot foto
grammetrische kaartering op grotere schaal dan tot heden toe, dan
zullen deze moeilijkheden slechts toenemen. Fotogrammetrie is een
uiterst gespecialiseerd beroep en om goed geschoold personeel hierin
vast te houden, is een enigszins stabiele organisatie een eerste ver
eiste. Deze stabiliteit kan men door de vorming van een groot Neder
lands bedrijf belangrijk beter verkrijgen dan in drie kleinere. Men zou
dan aan een dergelijk fotogrammetrisch bedrijf alle werkzaamheden
die met de fotogrammetrische kaartproductie te maken hebben, dienen
te verbinden. Teneinde inderdaad te vermijden wat de heer Witt noemt