126 die aan de in het plan begrepen gronden kan worden gegeven. In die ,,in het plan begrepen gronden" schuilt wél een wezenlijke beperking, want als uitbreidingsplan mag het zich naar vaste jurisprudentie van de Kroon niet uitstrekken tot de bebouwde kom. Tenminste zo was het tot circa 1937. Daarna wordt de Kroon iets toegeeflijker in gevallen waarin de bestemming van bebouwde gronden in direct ver band met en tot op zekere hoogte ondergeschikt aan de bestemmings bepaling van het niet bebouwde deel wordt aangewezen. Veel verder is de Kroon nog niet gegaan. Onlangs kreeg Amersfoort weer het bewijs, dat aan de enkele contraire uitschieter (1947: Eychelshoven) niet te veel betekenis mag worden gehecht. Naast beperking van het in een plan te omvatten territoir staat beperking van de objecten waaraan be stemmingen kunnen worden gegeven. Alleen aan gronden, niet aan de bebouwingen. Wel kan met behulp van de bebouwingsvoorschriften ex art. 39 Woningwet geregeld worden wat en hoe gebouwd mag worden op de in het plan begrepen gronden, maar een constante administratieve jurisprudentie weert uit de voorschriften ex art. 39 dan weer alle be palingen omtrent de bestemming van bebouwingen. Dit weren ge schiedde vaak doordat G.S. zulke bepalingen buiten de goedkeuring lieten en de Kroon tolereerde deze ongebruikelijke figuur aanvankelijk, omdat de gemeente alleen tegen weigering van goedkeuring in beroep kon komen. Maar bij Oldenzaal, in September 1950, werd een waar schuwende vinger geheven („daargelaten of de beslissing van G.S. terecht genomen was") en in December d.a.v. maakte de Kroon uit, dat de beslissing waarbij bepaalde voorschriften buiten goedkeuring gelaten worden, in strijd moet worden geacht met een behoorlijk goed- keuringsbeleid. Art. 39 kan men dus voor de bestemming van bebou wingen niet gebruiken. Het is waar, dat met behulp van art. 43 van de Woningwet voorschriften kunnen worden gegeven voor de be bouwde kom, maar ook daar handhaaft een zorgvuldig administratief toezicht strikt de grenzen van de wet. Lisse ondervond, dat men met de voorschriften ex art. 43 geen bestemmingsplan voor de bebouwde kom kan makende wetgever die uitdrukkelijk naast elkaar noemt de aard der bebouwing en het gebruik van gronden, heeft blijkbaar van regeling van het gebruik der bebouwing in dit verband niet willen weten. 10. Schuilen in de beperkte bemoeienis van het plan met de bebouw de kom en in de onmogelijkheid het gebruik van bebouwingen te regelen, misschien enkele voorname redenen voor de toegenomen span ning tussen wetstekst en wetspraktijk? Men kan het gedemonstreerd vinden in wat zich betrekkelijk kort geleden afspeelde rondom het huis, Oosteinde nr. 100, te Voorburg. Het uitbreidingsplan 1934 voorzag voor deze terreinen waar toen het betrokken pand reeds stond de bestemming: bebouwing met ééngezinswoningen. In de bouwver ordening werd in 1940 de bepaling opgenomen, dat het verboden is in een plan van uitbreiding begrepen gebouwen te gebruiken in strijd met de bij een uitbreidingsplan aan de grond gegeven bestemming, na dat die is verwezenlijkt. Wegens overtreding van dit verbod werd

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1954 | | pagina 16