127 Zwaans opslagplaats van tuinzaden door de politie ontruimd. Was deze ontruiming onrechtmatig? Ja, besliste de rechtbank, maar niet omdat het verbod ongeldig is, maar omdat de gemeente het gebruik door Zwaan zo lang zonder aanmerking heeft getolereerd, dat het aan wille keur grenst en derhalve onrechtmatig is op zo korte termijn gelijk de gemeente deed met de sterke arm tot ontruiming over te gaan. Ja, besliste ook het Hof, want de verbodsbepaling houdt in, dat het gebruik van woonhuizen voor dokterspraktijk en notariskantoor on rechtmatig wordt. Een zodanige werking berust niet op de Woningwet en kan evenmin steunen op art. 168 Gemeentewet, ter behartiging van het belang der gemeentelijke huishouding, want door zich met zodanig niet openbaar waarneembaar gebruik in te laten overschrijdt de be paling de grenzen van de huishouding der gemeente en is onverbin dend. Het op deze onverbindende bepaling steunende politie-optreden is onrechtmatig. Neen, oordeelde de Hoge Raad, deze motivering is niet voldoende om het verbod onverbindend te achten. Dat in enkele gevallen verandering van bestemming niet uit hoofde van het gemeente belang kan worden gewraakt, brengt de verordening nog niet in strijd met art. 168 Gemeentewet. De in de verordening opgenomen onthef fingsbevoegdheid van B. en W. kan immers voorzien in die gevallen waarin het Hof toepassing van de verbodsbepaling onrechtmatig zou achten. Maar ondanks dit eerste, voor de gemeente gunstig arrest, verloor Voorburg het proces. Want in tweede instantie meende het Hof, dat de verbodsbepaling alleen kan zien op gevallen waarin, het beoogde gebruik van het woonhuis na de inwerkingtreding van de ver ordening ook met de feitelijke toestand overeenstemt. Het Hof zegt dus, dat de bestemming die, naar de tekst van het artikel, verwezenlijkt moet zijn, de bestemming is van het huis als eengezinswoning. In casu had na 1940 het huis Oosteinde 100 te Voorburg wel eens leeg gestaan, maar het was nimmer als eengezinswoning gebruikt. De politiedwang was in dit geval dus onrechtmatig, maar het verbod op zichzelf bleef verbindend. Met deze wetsuitlegging verenigde zich op 14 November 1952 ook de Hoge Raad. 11. Het zou mij niet verbazen wanneer men de betekenis van deze rechterlijke uitspraken op één lijn zou mogen stellen met beslissingen van de Kroon gelijk die van 1913 over het Haagse uitbreidingsplan. Zij hebben met die beslissing in elk geval gemeen, dat zij tegemoet komen aan de eisen der praktijk én dat zij zich op gespannen voet be vinden met de tekst van de wet. Voor het eerste arrest van de H.R. had de advocaat-generaal Eggens geconcludeerd, dat eerst beslist moest worden óf de Gemeente hier wel verordenen kon op de voet van art. 168 Gemeentewet. Tekst en wordingsgeschiedenis van de Woningwet en met name van artikel 43 sloten z.i. juist uit, dat het gebruik van ge bouwen zou worden geregeld. De wetgever moest dus geacht worden hierin te hebben voorzien, zodat op de bevoegdheid van art. 168 Ge meentewet geen beroep meer kon worden gedaan. Deze redenering sluit, maar zij heeft als elke uitsluitend historische wetsuitlegging het bezwaar, dat ze de in 1951 geldende woorden verklaart met bedoe-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1954 | | pagina 17