129
maakt van de nieuw te vormen kavelindeling in deze polder. Men had
er een maagdelijk terrein, eigendom van de Staat, dat men naar de
nieuwste inzichten kon verkavelen en bebouwen om het daarna aan
gegadigden uit te geven. Voor de N.O.P. kon eenzelfde werkwijze
worden gevolgd. Hieraan kan de verkaveling in het land van Vollen-
hove en het Zwinderse veld toegevoegd worden.
Voor een ruilverkavelingsblok is het uitgangspunt geheel anders.
Het is vaak een gebied met een oude geschiedenis, met wegen en
waterlopen en dikwijls bebouwing.
Ook de opbouw van het landschap met hoogten en laagten kan
invloed hebben op nieuw te maken wegen en nieuw te graven water
lopen. De meer of minder te volgen loop van bestaande wegen en
waterlopen bepaalt mede het toekomstige net van wegen en water
lopen en daarmede weer de vorm en afmetingen van de kavelvakken.
Systematisch te verkavelen blokken zijn Staphorst en de Eemnes-
serpoldersblokken waar de verkaveling sterk beïnvloed wordt door
het reeds bestaande en door de topografie van het terrein zijn o.a.
gebieden als Walcheren en de Molengoot bij Hardenberg. Eemnes en
Staphorst hadden zo goed als geen wegen, boerderijen kwamen buiten
de grensstrook niet voor, terwijl Walcheren en de Molengoot in de
omgeving van Hardenberg een uitgebreid stelsel van wegen hadden
cn een over het gebied verspreide bebouwing.
In de ruilverkavelingspraktijk worden de woorden perceel en kavel
gebruikt. Het woord perceel wordt in den regel gebezigd voor het
kadastrale perceel, dat wordt gedefinieerd als elk stuk grond dat be
paalde grenzen heeft en waarop door dezelfde persoon dezelfde zake
lijke rechten worden uitgeoefend. Men kan daarbij de nadruk leggen
op de bepaalde grenzen en omschrijft dan meer de gebruikspercelen.
Legt men de nadruk op dezelfde zakelijke rechten, dan omschrijft men
de eigendomspercelen. Het woord kavel wordt gebruikt voor grond-
eenheden in de nieuwe toestand. Dr. Lely definieerde de kavel als een
zelfstandige eenheid met het oog op afwatering en verkeer.
Voor ingebrachte percelen wordt in het plan van toedeling aan de
rechthebbenden een kavel toegedeeld. Daar de kavelgrootte afhankelijk
is van de waarde van de ingebrachte percelen, kan in een ruilver
kavelingsblok niet gesproken worden van „hoe groot worden de ka
vels". Wie weinig grond inbracht krijgt een kleine kavel, wie meer
grond inbracht krijgt een grotere kavel. Deze zaak ligt dus ook anders
dan in nieuw gewonnen gebieden, waar zonder bezwaar een gewenste
grootte van de kavels kan worden vastgesteld. Krijgt een grondgebrui
ker één of meer kavels toegedeeld, dan zal hij deze meestal in ver
schillende delen gebruiken, dus de kavel in gebruikspercelen onder
verdelen.
De vraag naar de gewenste kavelvorm zal dus samenhangen met
de gewenste perceelsvorm, met het oog op het gebruik dat er van wordt
gemaakt.
Van rechthoekige percelen met gelijke grootten heeft het vierkant de
kleinste omtrek. Het bewijs kan achterwege blijven. Voor percelen