138
transactie een onderhandse akte was opgemaakt. De koper liet die akte
bij deurwaardersexploit betekenen aan de andere mede-eigenaren en
wachtte nu op het notarieel transport als de goedkeuring van het Prij-
zenbureau zou zijn verkregen.
Dit notarieel transport kon echter niet geschieden omdat de verkopers
niet kwamen opdagen. De koper daagde nu de mede-eigenaren voor de
Rechtbank en vorderde nakoming van de koopovereenkomst, die vol
gens hem vaststond nu het Prijzenbureau de koopprijs had vastgesteld
en de mede-eigenaren door hun stilzwijgen na het exploit geacht moes
ten worden de in de onderhandse akte belichaamde overeenkomst te
hebben bekrachtigd. Dit laatste verwierp de Rechtbank; volgens haar
bleek juist uit dit stilzwijgen, dat bij de overeenkomst de handelende
verkoper geen mondelinge volmacht van zijn mede-eigenaren had.
Echter, hoewel de onderhandse akte niet kon worden geproduceerd,
achtte de Rechtbank tussen koper en zijn mede-contractant de overeen
komst wel bewezen, omdat zij niet was ontkend en dus moest er
schadevergoeding worden betaald aan de koper wegens het niet door
gaan van de koop.
I9S3iI66. Hof 's-Gravenhage, 2 Januari 1952.
Weer een arrest over art. 713 B.W. Enige eigenaren waren tegen
een ander opgetreden, die hoog opschietende bomen in zijn tuin had op
een afstand van minder dan 20 palmen van de scheidslinie der erven.
De Rechtbank had deze eis toegewezen en in appèl beklaagde zich de
veroordeelde, dat de Rechtbank niet zonder meer de eisers had afge
wezen, omdat zij helemaal niet gesteld hadden, dat ter plaatse geen ge
bruik of reglement bestond waaruit een andere afstand zou volgen.
Deze grief werd door het Hof verworpen, omdat z.i. uit de stelling,
dat de bomen stonden binnen 20 palmen van de scheiding in verband
met art. 713 zonder meer volgde, dat er geen andere gebruiken beston
den. Ook de grief, dat de Rechtbank het beroep van gedaagde op ge
bruiken of gewoonterecht had verworpen moet volgens het Hof falen,
omdat het zich verenigt met de overwegingen van de Rechtbank, dat
gedaagde, thans appellant, niet is geslaagd dit te bewijzen. De bomen
moesten dus worden verwijderd.
1953/452. Rechtbank Leeuwarden, 27 Dec. 1951.
Een geval van een zgn. „vaststellingsovereenkomst". Een aannemer
had voor iemand bouwwerkzaamheden uitgevoerd, met bijlevering van
materialen. Aangezien bij het opleveren van het werk nog niet alles
was betaald en men het niet eens was over het juiste saldo, sloten par
tijen een overeenkomst waarin ze vaststelden, dat nog een bepaald be
drag moest worden betaald, met een regeling omtrent de afdoening van
deze schuld. Aangezien hieraan niet werd voldaan, eiste de aannemer
in rechten nakoming van deze „vaststellingsovereenkomst". Gedaagde
komt hier tegen op, omdat volgens hem de aannemer het werk niet
goed heeft gedaan en hij daardoor schade heeft geleden en dus niet
behoeft te betalen. Hij ontkent niet de nadere overeenkomst te hebben