140
goedgekeurd. Wat nu door de N.V. voor het Hof als te bewijzen wordt
aangevoerd om het tot stand komen van de overeenkomst te bestrijden,
wordt door het Hof als te vaag gepasseerd en het vonnis der Recht
bank wordt bevestigd.
I953/739- Hoge Raad, 17 September 1953, over art. 19 Ruilverkave-
lingswet, werd reeds besproken (T. 1954, blz. 29).
I953/747- Kantonrechter Amsterdam, 26 Maart 1953.
Iemand vorderde 4000.van zijn tegenpartij, zijnde de helft van
de kosten voor reiniging, vernieuwing en herstel van het tussen partijen
gemeenschappelijk riool onder hun aan elkaar grenzende huizen. Ge
daagde verweerde zich met te betogen, dat hij sinds ongeveer 20 jaar
geen gebruik van dit riool meer maakte, omdat hij bij aankoop van
zijn pand een andere afvoer naar het gemeenteriool had laten maken,
wat door eiser niet werd betwist. Uit een akte van 1889 bleek duidelijk
wat het gevolg zou zijn als gedaagdes perceel niet langer van het be
staande gemeenschappelijk riool onder de huizen zou willen gebruik
maken, omdat alsdan een nieuw riool door de tuin van eisers pand zou
moeten worden gelegd. Ondanks het niet gebruiken was dus het riool
gemeenschappelijk gebleven en uit art. 704 B.W. moest dus volgen,
dat gedaagde veroordeeld zou worden te betalen, maar hij deed nog een
beroep op art. 735 om de kosten geheel ten laste van eiser te laten.
Terecht oordeelde de Kantonrechter, dat dit beroep faalde, omdat de
akte van 1889 een andere regeling voor dit geval gaf en het art. 735
niet van openbare orde is (met beroep op Asser-Scholten).
Rotterdam, Februari 1954. J. H. J.
Administratieve en rechterlijke beslissingen, 1954, blz. 74. Kon.
Besl. van 25 Juli 1953, nr. 24. Toepassing van art. 69 van de Ruil-
verkavelingswet 1938.
Twee gemeenten kwamen bij de Kroon in beroep tegen toewijzing
in eigendom, beheer en onderhoud van wegen door Gedeputeerde
Staten, op grond van art. 69, 3e, Ruilverkavelingswet 1938.
Volgens de ene gemeente mag bij deze toewijzing niet zo zeer gelet
worden op de communicatiemogelijkheid die de wegen kunnen schep
pen, dan wel op de communicatiegelegenheid waaraan behoefte bestaat,
terwijl voorts de toewijzing niet redelijk en onaanvaardbaar geacht moet
worden, daar door de wegen uitsluitend de belangen van eigenaren en
pachters van de daaraan gelegen gronden zouden worden gediend. De
andere gemeente betoogde, dat de toe te wijzen wegen binnen het uit
breidingsplan behoren te vallen en/of een onderlinge verbinding tot
stand moeten brengen tussen dorpen binnen de gemeente gelegen of
met naburige gemeenten of dorpenvoorts werd ook gesteld, dat bij
het aanwezig zijn van de toe te wijzen weg een algemeen gemeente
belang dient betrokken te zijn en niet louter particulier belang.
De Kroon heeft beslist, dat Ged. Staten zich terecht hebben laten
leiden door het beginsel, dat aan de gemeenten toegewezen moeten