152 waarde heeft, moet niettemin het ontbreken van de bevoegdheid ver bonden aan het Wageningse landmetersdiploma ingevolge het boven staande evenzo als een lacune worden aangemerkt. De bevoegdheid van de civiel-ingenieurs voor het onderwijs in het landmeten en waterpassen berust op een ruime interpretatie van het Bevoegdhedenbesluit N.O. 1935. Onder de theoretisch-technische vak ken van het diploma voor civiel-ingenieur wordt namelijk door de af deling Nijverheidsonderwijs mede het landmeten en waterpassen ge rekend. Het huidige studieprogramma voor het diploma van civiel-ingenieur vermeldt echter in het tweede studiejaar slechts 1 lesuur landmeten en ca. 6 middagen oefeningen in totaal. Voor het derde studiejaar zijn daarenboven nog een gering aantal tachymetrische oefeningen ver plicht gesteld. Voor de beoordeling van de vraag of deze ruime departementale interpretatie niet reeds lang herzien had moeten worden, vermeld ik hetgeen twee bij uitstek deskundigen op het gebied van het landmeet kundig onderwijs, te weten Prof. dr. ir. W. Schermerhorn en Ir. H. J. van Steenis in het voorbericht bij de eerste druk van hun boek t) be toogd hebben „Het landmeetkundig werk wordt in de technische wereld veel meer door middelbare technici dan door ingenieurs uitgevoerd. De eigenlijke meettechniek (etc.) moet door de middelbare technicus vaak nog beter beheerst worden dan door de civiel- of mijningenieur. De landmeetkunde is immers voor de genoemde ingenieurs een hulp vak, dat geenszins het academische karakter van hun studie bepaalt" Uit het oogpunt van landmeetkundig onderwijs is het dus, sinds de ópleiding voor landmeters als speciale studierichting in Delft werd opengesteld, niet meer verantwoord te achten, dat aan andere diploma's voor ingenieur bij interpretatie bevoegdheid wordt toegekend voor het onderwijs in het landmeten en waterpassen en de praktische oefeningen daarin. In nijverheidsonderwijskringen wordt echter uit onderwijs-organisa- torisch oogpunt meestal prijs gesteld op de mogelijkheid een ruime interpretatie van de ingenieursbevoegdheden ook voor de toekomst te handhaven. Deze gedachtcngang is gebaseerd op de wenselijkheid de technische vakken zoveel mogelijk in onderling verband te onderwijzen, zomede op het feit dat voor het scheppen van een zgn. volledige be trekking aan een school een ruime hantering van het Bevoegdheden- besluit organisatorisch minder moeilijkheden geeft. In het bijzonder geldt dit voor de kleinere scholen, waar het aantal lesuren voor land meten en waterpassen geen volledige taak vormt. Naar mijn oordeel mag dit doel echter niet bereikt worden door de objectieve norm voor het landmeetkundig onderwijs te verlagen, doch moet de oplossing gezocht worden in het opdragen van het onderwijs 1) Leerboek der Landmeetkunde voor het middelbaar en hoger technisch onder wijs en voor de praktijk, biz. VI (thans derde druk).

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1954 | | pagina 42