192
De Codex l'heodosianus bepaalde namelijk: „Hij die met een schen-
nende hand wijnstokken bij de voet heeft omgehakt of productieve
vruchtbomen heeft omvergehaald, met het doel in het cijnsregister on
juiste inlichtingen te doen inschrijven of aan de bedrijver een ver
mogen te doen toeschrijven dat lager is dan het werkelijk vermogen,
zal, zodra zijn bedrog is ontdekt, worden veroordeeld tot de doodstraf,
met verbeurdverklaring van zijn goederen ten bate van de Schatkist."
In werkelijkheid schijnt men slechts tot opmeting van belastbare
grondstukken te zijn overgegaan in het geval van inrichting van mili*-
taire kampen en verdeling van de gronden onder de soldaten.
Overigens, als de meetkundige bewerkingen in die tijd volledig be
kend waren, dan werden ze toch slechts op een zeer summiere wijze
gebruikt voor de opmeting van akkers. De verhandeling over land
meten van Columella, Romeins landbouwkundige uit de ie eeuw, doet
geloven, dat de plattegronden van de eigendommen, voor zover zij
bestonden, in het algemeen op een zeer onvolmaakte wijze waren uit
gevoerd men stelde zich tevreden met een figuratieve schets van het
terrein, die een voorstelling gaf, niet op schaal, van de natuurlijke
grenzen, zoals wegen, waterlopen, enz. en de percelen waarin het
terrein verdeeld was, met aanduidingen van de lengten, die, de ene
vermenigvuldigd met de andere, de grootten gaven.
Verder, merkt Bretagne op in Nouvelle étude sur le cadastre et les
abornements généraux (1870), kan men zich rekenschap geven van
de wijze waarop de topografie in dat tijdperk werd uitgevoerd door de
wegenkaart van het Romeinse keizerrijk, getekend in de 4e eeuw
onder de regering van Theodosius de Grote. Deze kaart („van Peu-
tinger") is niet anders dan een zeer grove schets, waarop Gallië in het
bijzonder is voorgesteld met een lengte viermaal zo groot als zijn
breedte, terwijl de kusten van de Oceaan en de Middellandse Zee vol
komen evenwijdig lopen en dientengevolge de loop der rivieren ver
vormd is.
De plattegronden van de eigendommen zullen waarschijnlijk een
waarde van dezelfde orde gehad hebben.
Gallië is, evenals dé andere Romeinse kolonies, aan het belasting
stelsel onderworpen, eerst door Caesar, later door Augustus, zijn op
volger, die de cijns door Caesar opgelegd, verzwaarde. Alle onroerende
goederen werden gelijkelijk getroffen, na aangifte door de eigenaren,
door een dubbele bijdrage, in geld en in natura. Tiberius en Nero
beijverden zich de eerste telling te vernieuwen.
De invasie van de Hunnen veranderde weinig aan de situatiehet
Merovingische tijdperk was in menig opzicht slechts een verlengstuk
van het Byzantijnse rijk en zijn koningen gingen in het bijzonder door
met zich te bedienen van de cijnsregisters der Romeinen. Maar lang
zamerhand verloren deze documenten hun waarde en de pogingen van
Chilpérie I, omstreeks 580, en later van Childebert om er de nood
zakelijke wijzigingen in aan te brengen, bleven vruchteloos. Deze
laatste, vermeldt Grégoire de Tours, zag zich zelfs genoopt, in de stad
Clermont, de grondbelasting kwijt te schelden aan de kerken, geeste-