197 der directe belastingen werd bevolen door een instructie van 2 Regen maand jaar IX (22 Januari 1801). Maar men beperkte er zich nog toe van iedere eigenaar aangifte van zijn opbrengst te eisen, en deze handelwijze, waarvan de onvoldoendheid reeds menigmaal was gecon stateerd, gaf geen betere resultaten dan in het verleden en moest wor den opgegeven. Men was dus gedwongen terug te komen op de noodzakelijkheid (erkend door de Nationale Vergadering van 1789) van een maatregel, ten doel hebbende de grootte en de opbrengst van elk perceel over de gehele uitgestrektheid van het grondgebied vast te stellen. Toch bleef de regering dralenzij zag op tegen de hoge kosten en de lange tijds duur die een zo belangrijk werk zou vergenzij bleef steeds zoeken, zonder het te vinden, naar een zowel eenvoudig als praktisch middel om snel en met de minste kosten tot het beoogde doel te geraken. Ze kwam men op het idee van een algemeen kadaster van- cultuur complexen, dat tot stand moest worden gebracht, ingevolge een be sluit van de consuls van 12 Mistmaand jaar XI (3 November 1802), in 1915 gemeenten, verspreid over het gehele grondgebied en aange wezen door het lot ten getale van tenminste twee en ten hoogste acht per arrondissement. In elk dezer gemeenten vervaardigde men een plan op schaal 1 5000, dat slechts de indeling van het grondgebied weergaf in complexen omgeven door natuurlijke grenzenop dit plan bepaalde men de grootte van elk complex en, door optelling, de grootte van het gemeentelijk territorium. Vervolgens vroeg men, zoals voor de samenstelling van de cijnsregisters van het Romeinse keizerrijk, van de polyptieken uit de Merovingische en Karolingische tijdperken, van de boeken der heerlijke rechten tijdens het ancien régime, van de eigenaren aangifte van de grootten der percelen die zij in elk der com plexen bezaten. Men probeerde deze aangiften, die dikwijls vals waren, te controleren, waarna men, door de totale aangegeven grootte te ver gelijken met die bepaald op het plan, de vermeerderingscoëfficient afleidde, die toegepast moest worden in de andere gemeenten van het arrondissement op de grootten zoals deze door de eigenaren waren aan gegeven. Nadat dit geschied was, schatte men in de vergelijkingsge meenten de gemiddelde opbrengst per cultuursoort, en door deze ge middelde opbrengst toe te passen in de andere gemeenten van het arrondissement op de grootten, vastgesteld op de beschreven wijze, verkreeg men de belastbare opbrengst voor elke gemeente. Dit systeem, hoewel minder onvolmaakt dan dat van de kohieren volgens de wet van 23 November 1790, liet toch veel te wensen over, daar de plans de vorm van geen enkel perceel weergaven. Het lokte weer hevige klachten uit en allerwegen drongen departementale en arrondissementsraden, burgemeesters en eigenaren er op aan, dat over gegaan zou worden tot een perceelsgewijze opmeting, een werk dat onvermijdelijk werd geacht voor een juiste omslag van de belasting. Verscheidene gemeenten begonnen er reeds mede op hun eigen kosten. Tn deze situatie besloot men het ongelukkige experiment met het cultuurcomplexkadaster op te schorten, daarbij vijf jaren werk en de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1954 | | pagina 39