200
door latere instructies, waaronder vermeld dient te worden een regle
ment van 10 October 1821 en vooral een reglement van 15 Maart 1827,
dat, praktischer en proefondervindelijker dan het R.M., dat een over
wegend doctrinair en theoretisch karakter had, aan de werkzaamheden
een krachtige impuls gaf en hun technische waarde aanmerkelijk ver
grootte.
Van 1808 tot 1814 werden 9000 gemeenten, bevattende 12 millioen
hectaren en bijna 37 millioen percelen, geheel gemeten, een opmerke
lijk resultaat als men rekening houdt met de zwakke middelen van de
Schatkist en de uiteraard beperkte hulpmiddelen waarover de regering
toen beschikte.
De gebeurtenissen van 1814 en 1815 brachten helaas de werkzaam
heden tot stilstand en na de val van het keizerrijk maakte zich een
moedeloosheid van de geest meester tegenover de offers die nog ge
bracht moesten worden om tot de voltooiing van het percelenkadaster
te komen. Men vroeg zich ernstig af, of men er niet mee op moest
houden en teruggrijpen op het cultuurcomplexkadaster, dat toch tot
zo ernstige misrekeningen aanleiding had gegeven. De voorstanders
van het percelenkadaster, ondersteund door de grote meerderheid van
de departementale raden, triomfeerden tenslotte in het parlement. De
werkzaamheden werden hervat, maar schoten tot 1821 met 300 a 400
gemeenten per jaar slechts langzaam op.
In de gedachten van de opstellers van de wet van 1807 moest het
kadaster als basis dienen voor een gelijkmaking van de bijdragen in
de grondbelasting in alle fazen van de omslag, maar de ondervinding
toonde spoedig aan, dat het een te gebrekkig instrument was om van
nut te kunnen zijn voor de vaststelling van de bijdragen, op te leg
gen aan de departementen en aan de gemeenten. Om, wat de omslag
betreft, de resultaten op te leveren die de regering van 1807 had na
gestreefd, had men de belastbare opbrengsten over het gehele grond
gebied op zeer korte termijn moeten kunnen vaststellen.
De wet van 31 Juli 1821 wijdde een nieuw stelsel in; zij beperkte
de kadastrale werkzaamheden binnen de gemeente tot de toepassing
ten behoeve, van de individuele omslag van de belasting. Het kadaster
hield op staatszaak te zijn en werd een departementale en vooral ge
meentelijke aangelegenheid. De ingenieur-verificateur van het kadas
ter werd vervangen door een hoofdlandmeter, benoemd door de prefect
en als natuurlijke consequentie van de nieuwe stand van zaken gingen
de schattingen over uit de handen van de expert, rijksambtenaar, in
die van schatters, gekozen uit de grondeigenaars in de gemeente, en
benoemd door de gemeenteraad. Wel hield de regering, in het algemeen
belang, het toezicht aan zich op de technische en administratieve werk
zaamheden- Maar de Staat nam nog slechts op een denkbeeldige wijze
aan de lasten deel, door onbelangrijke subsidies, verkregen met bieden
en loven.
Van 1822 af ontwikkelden de kadastrale werkzaamheden zich in een
versneld tempo, vooral in de periode van 1826 tot 1840. In deze
15 jaren betroffen zij 21.600 gemeenten, bevattende ongeveer