RECHT EN ADMINISTRATIE
Ir. A. GO VERS
De a.s. nieuwe Ruilverkavelingswet
242
Hoofdlandmeter van het kadaster, Utrecht
18 juni 1954 nam de Tweede Kamer zonder hoofdelijke stemming
het ontwerp van wet, houdende nieuwe bepalingen omtrent ruilver
kaveling, dat haar 19 januari 1951 was aangeboden, aan.
Verwacht mag worden, dat dit wetsontwerp in de Eerste Kamer
eveneens weinig tegenstand zal ontmoeten en dat wij dus van dit
najaar af zullen gaan werken onder de bepalingen van de derde ruil
verkavelingswet sinds 1924.
Werd, zoals gezegd, het wetsontwerp januari 1951 bij de Tweede
Kamer ingediend, het duurde tot februari 1953 eer de vaste commissie
voor de landbouw uit de Tweede Kamer haar voorlopig verslag erover
uitbracht Op dit uitgebreide voorlopige verslag volgde 29 april 1954
een nog uitvoeriger memorie van antwoord, waarna de behandeling in
de Tweede Kamer drie vergaderingen vergde.
Zowel V.V. als M.v.A. zijn gedegen verhandelingen en geven blijk
van diepgaande studie van deze, zeker voor buitenstaanders, wel zeer
moeilijke, technische en juridische stof.
Het is niet mijn bedoeling de gehele behandeling tot in details te
bespreken, maar aan de voornaamste wijzigingen en de aanleiding tot
die wijzigingen aandacht te schenken.
De voornaamste aanleiding tot de voorgestelde wijzigingen was de
stem uit de praktijk. Nu de ruilverkavelingsprocedure steeds ingrijpen
der wordt en er gebieden voor ruilverkaveling in aanmerking komen
waar men vroeger (d.w.z. 25 jaar geleden) niet over gepeinsd zou
hebben, komt bij iedere verkaveling de moeilijkheid naar voren, dat de
regeling van de pacht, zoals die is neergelegd in art. 19 van de be
staande wet, absoluut onvoldoende is.
In de tweede plaats wordt door de vele cultuurtechnische werken een
tweede schatting van veel percelen noodzakelijk. Deze werken worden
meestal pas uitgevoerd als de kavelindeling bekend is. De uitkomsten
van de tweede schatting moeten echter worden opgenomen in het plan
van ruilverkaveling, met als gevolg, dat dit plan pas officieel bekend
gemaakt kan worden als de uitkomsten van die werken te constateren
zijn, d.w.z. soms 1, 2 of 3 jaar nadat het plan van verdeling gemaakt
is. Het duurt dus nog enkele jaren voordat men zijn nieuwe percelen
in gebruik kan nemen en hiervan is weer het gevolg verwaarlozing van
de gronden, hogere schadeuitkeringen en langer moeilijkheden van de
ongeregelde toestanden op het terrein dan eigenlijk nodig zou zijn.
1) Zie het artikel van Mr. H. C. P. Korte in het Tijdschrift voor K. en L. van
1-8-1953, blz. 239 e.v., welk artikel verscheen na het uitkomen van het Voorlopig
Verslag.