245 geen genoegen met de openbare kennisgevingen ingevolge de art. 35-47 en heeft de Minister van Financiën op verzoek van de Minister van Landbouw bij aanschrijving van 4-12-1946 bevolen, dat de percelenlijst van elke ruilverkaveling uit kracht van de wet aan de hypotheekbe waarder moet worden toegezonden, die met behulp van deze lijst de in de ruilverkaveling vallende percelen rood onderstreept en zodoende ieder die met deze percelen wil handelen, waarschuwt. Een dergelijke, niet wettelijke) maar zeker afdoende regeling had ook voor de ruilver kaveling bij overeenkomst getroffen kunnen worden. Het komt mij voor, dat een waarschuwing in rood in het hoofd van de legger „Ruilverkaveling" benevens een rode onderstreping van de betrokken percelen meer spreekt tot degene, die de legger raadpleegt, dan de vermelding in zwarte inkt van deel en nummer van het register van overschrijving en de aanduiding „ruilverkavelingsovereenkomst". Titel III, die nu volgt, regelt in 12 paragrafen en meer dan 120 artikelen de procedure van de ruilverkaveling uit kracht van de wet. Werd in de wet 1938 in de artikelen 9 tot en met 11 geregeld welke onroerende goederen al dan niet in het blok mochten worden opge nomen, de Minister meende hier een versnelling van de procedure te bereiken door niet meer te spreken van een verbod om bepaalde goe deren in het blok op te nemen, maar voor te schrijven, dat „in het recht van de eigenaar en in de gebruikstoestand van bepaald aange wezen goederen geen wijziging mag worden gebracht". Alle goederen mogen dus in het blok worden opgenomen en deze regeling geeft be sparing bij de voorbereiding, meent de Minister. Inderdaad kan men zich voorstellen, dat het onderzoek of een perceel al of niet in het blok mag vallen tijd kost, maar ik meen voldoende met de praktijk bekend te zijn om te mogen vaststellen, dat door deze verandering niet de min ste tijdsbesparing wordt verkregen. Ik meen ook, dat men eerder kan spreken van een verplaatsing van werkzaamhedeneerst deed men bij de voorbereiding „het werk", thans dient men bij de uitvoering aan dacht aan dit soort percelen te schenken. Een ander, zeer belangrijk, onderwerp, dat de aandacht vroeg bij de bestudering van de in de artikelen 9, 10 en 11 van de oude wet ge regelde materie, was het verband tussen ruilverkaveling en stedebouw- kundige maatregelen (bestemmingsplannen). Art. 10 (wet 1938) zegt in lid 1, sub 3e en 4e, dat niet mogen worden opgenomen onroerende goederen die gelegen zijn binnen de bebouwde kommen, en gronden die ingevolge een raadsbesluit als bedoeld in art. 35 of 36 van de Woningwet, in de naaste toekomst voor de aanleg van straten, grachten en pleinen bestemd of als bouwterrein aan te merken zijn, terwijl lid 2 zegt, dat van het hierboven bepaalde kan worden afgeweken, wanneer' zulks met het oog op de aansluiting van de wegen, waterlopen en kaden met de daartoe behorende kunstwerken noodzakelijk is. Hier werd dus vastgelegd, dat er slechts een zeer losse band zou zijn tussen ruilverkaveling en uitbreidingsplannen in onderdelen van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1954 | | pagina 35