248
velden, recreatieoorden enz.) naar voren te brengen. Bovendien geeft
art. 36 hun de gelegenheid bezwaren tegen het door de Centrale Com
missie ontworpen voorlopige plan te maken.
Hoewel velen misschien zullen menen, dat de ruilverkaveling niet
ver genoeg gaat in het leggen van contact tussen stedebouwkundige en
agrarische maatregelen, zullen anderen de hier voorgestelde bepalingen
toejuichen.
Zeker is, dat de bemoeienis van de Plaatselijke Commissie met de
uitbreiding van plattelandsgemeenten groter zal worden en dat hier
voor de landmeter die goed is uitgerust met planologische kennis en
inzicht, voldoening gevend werk zal zijn te verrichten.
Bestudering van het reeds genoemde rapport van de commissie uit
het Ned. Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw doet ons zien,
dat verschillende van haar voorstellen in de nieuwe wet zijn overge
nomen.
De artikelen 10, 11 ,12 en 13, die wij hieronder in hun geheel geven,
bevatten voorschriften omtrent de toedeling.
Artikel 10.
1. Iedere eigenaar heeft aanspraak op het verkrijgen van een recht
van dezelfde aard, als hij inbracht, op de voet van het in de volgende
leden bepaalde.
2. De totale waarde van alle in het blok opgenomen onroerende goe
deren wordt verminderd met de waarde der onroerende goederen,
benodigd voor openbare wegen en voor waterlopen, welke in het
belang van de ruilverkaveling noodzakelijk zijn, alsmede voor
zover geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 12,
ie lid van de onroerende goederen, benodigd voor de toewijzing
aan de openbare lichamen.
3. De aan een eigenaar toe te delen waarde in kavels staat tot de na
toepassing van het tweede lid verkregen totale waarde als de waarde
van zijn in het blok opgenomen onroerende goederen tot de waarde
van alle in het blok opgenomen onroerende goederen.
4. Van de bepaling van het derde lid mag worden afgeweken, indien
zij de totstandkoming van een behoorlijke ruilverkaveling in de weg
zou staan. Deze afwijking mag, tegen de wil van de eigenaar of
van degene, die op het onroerend goed een recht van hypotheek of
van grondrente heeft, niet meer bedragen dan vijf ten honderd van
de waarde, waarop de eigenaar ingevolge het derde lid aanspraak
heeft.
Artikel 11.
1. Onder waarde wordt in art. 10 verstaan de waarde, bedoeld in art.
57, ie lid, zoals deze op grond van de schatting is komen vast te
staan. Indien evenwel tengevolge van de in art. 54 genoemde werk
zaamheden een waardeverandering ontstaat, kan de Plaatselijke
Commissie hiermede bij de toedeling rekening houden. Op verzoek