250
baar lichaam betaalde bedrag in mindering gebracht op de ingevolge
art. 116 ten laste van de eigenaren vallende uitgaven.
4. De aan de Staat toegewezen kavels worden beheerd door Onze in
verband met de bestemming bevoegde Ministeroverdracht van het
beheer geschiedt door Ons.
Degene die in de gelegenheid is de bestaande artikelen 12 en 13 te
vergelijken met de in het oorspronkelijk wetsontwerp voorgestelde
artikelen 12 en 13 en deze weer met wat thans, na de behandeling in
de Tweede Kamer in de artikelen 10, 11, 12 en 13 is opgenomen, zal
het met mij eens zijn, dat de regeling van de toedeling er allesbehalve
eenvoudiger op geworden is. Het doet dan ook enigszins vreemd aan
op bladzijde 13 van het voorlopig verslag te lezen: „De eerstbedoelde
leden en anderen met hen zouden speciaal ten aanzien van dit
wetsontwerp, dat bestemd is gelezen te worden ook door talrijke onge-
letterden, willen aandringen op een zo eenvoudig mogelijke redactie
enz."
Is de bestudering van de ruilverkavelingswet voor iemand die niet
met de techniek van de ruilverkaveling bekend is, reeds in de huidige
vorm niet eenvoudig, de redactie van het wetsontwerp is wel zo inge
wikkeld, dat alleen een zeer deskundige enigermate vermag te begrijpen
wat de bedoeling van de verschillende artikelen is en zelfs onder deze
deskundigen bestaat op vele punten geen eenstemmigheidmen moet
zich terdege verdiepen in de memories van toelichting en van antwoord
om de mening van de Regering op verschillende punten te leren kennen.
Men kan niet van zich afzetten, dat getracht is alle eventualiteiten in
wetsartikelen vast te leggen. Straks zal echter blijken, dat ruilverkave
ling voornamelijk een werk van praktische aard is en dat men de prak
tijk meer dient met soepele bepalingen dan met een keurslijf van juri
disch sluitende wetsartikelen.
De lezing van bovenstaande artikelen doet óns zien, dat in artikel 10
de beginselen volgens welke de toedeling moet geschieden, zijn op
genomen, dat in artikel 11 nader wordt uiteengezet wat onder „waarde"
dient te worden verstaan en hoe de' verschillende verrekeningen moeten
plaats hebben, en dat tenslotte de artikelen 12 en 13 de afwijkingen
van de hoofdregels der toedeling weergeven.
Persoonlijk komt het mij enigermate onlogisch voor, dat artikel 10
verdeeld is in vier gelijkwaardige onderdelen, nl. ie, 2e, 3e en 4e,
terwijl toch het eerste lid het grondprincipe aangeeft en de andere
leden daarvan de uitwerking zijn.
Men ziet, dat het begrip „aftrek voor wegen en waterlopen" thans
in de wet is opgenomen. Zelfs gaat de wetgever verder en bepaalt, dat
ook afgetrokken behoort te worden de waarde van de gronden die in
een goedgekeurd bestemmingsplan liggen en ingevolge art. 13, ie lid
aan een openbaar lichaam worden toegedeeld (voorzover de eigenaar
geen uitbetaling in contanten vraagt) 2).
2) Vgl. het hiervoor genoemde artikel van Mr. H. C. P. Korte.