251
De wet geeft de eigenaar van gronden in een goedgekeurd bestem
mingsplan twee mogelijkheden
a. hij kan cultuurgrond houden en vraagt dus grond terug op een
andere plaats in het blok;
b. hij kan volledige uitbetaling van de werkelijke waarde vragen.
In het laatste geval krijgt hij geen grond en behoeft hij dus niet
mee te delen in de gronden die voor de gezamenlijke eigenaren be
schikbaar zijn. M.a.w. de waarde van zijn ingebrachte percelen behoeft
niet van de totale inbreng te worden afgetrokken. Vandaar de woorden
in het 2e lid van art. 10„voorzover geen toepassing is gegeven aan
het bepaalde in art. 12, ie lid".
Vraagt hij contanten, dan ontvangt hij ingevolge art. 12, ie lid, al
gehele vergoeding in geld. Overeenkomstig art. 13, 2e lid wordt de
prijs bepaald door de Plaatselijke Commissie en het openbare lichaam.
Het bedrag dient door de Centrale Commissie te worden geaccepteerd
en mag niet minder zijn dan de werkelijke waarde van de grond.
Verkiest de eigenaar geen geld maar grond, dan ontvangt hij buiten
het bestemmingsplan een waarde aan grond, die gelijk is aan de agra
rische waarde van zijn oude perceel. Dit oude perceel is nl. geschat
overeenkomstig art. 57, lid 1 en lid 4. Het eerste lid van dat artikel
spreekt van de schatting der agrarische waarde, die volgens art. 10,
3e lid, en art. 11, ie lid, de basis is voor de toedeling, terwijl het 4e
lid van art. 57 een schatting als bouwterrein mogelijk maakt. Het ver
schil wordt volgens art. 11, 3e lid, met de eigenaar in geld verrekend,
na aftrek van hetzelfde percentage voor verlies aan wegen en water
lopen als gold voor de agrarische waarde.
Verschillende kamerleden waren het met deze aftrek niet eens en
probeerden tevergeefs hem bij amendement uit de wet te verwijderen.
Toch voerde de Minister geen doorslaggevende argumenten aan. Wan
neer men de aftrek voor wegen en waterlopen ziet als een zeker offer,
dat iedere landbouwer in een ruilverkavelingsgebied zich moet getroos
ten terwille van de algehele vooruitgang die straks het gevolg van de
ruilverkaveling zal zijn, dan is deze aftrek van de agrarische waarde
volkomen verantwoord. Dat dit bedrag nu ook moet worden afgetrok
ken van de meerwaarde boven de agrarische waarde, omdat een derge
lijk perceel toevallig in een gebied ligt, waar de grond nog een andere
dan landbouwkundige waarde heeft, gaat ook mij te ver en ik zie dit
niet als redelijk verantwoord.
Het 3e lid van art. 11 is bij nota van wijziging in de wet opgenomen
om duidelijk te laten uitkomen, dat bijzondere waarde boven de
agrarische aan de eigenaar wordt uitbetaald. Dit is enige malen in
de memorie van antwoord gezegd (zie blz. 22, waar we lezen„De
in het voorlopig verslag gestelde vraag of een eigenaar die grond met
bouwterreinwaarde inbrengt en daarvoor grond zonder bouwterrein-
waarde terugkrijgt, deswege recht heeft op vergoeding, moet blijkens
het bovenstaande bevestigend worden beantwoord" en blz. 28, waar
de Minister zegt„aan de eigenaar, wiens ingebrachte grond gelegen
was in een goedgekeurd bestemmingsplan en een andere dan agrarische