256
stateert men het best als men bedenkt, dat iemand, die bv. 10 ha
cultuurgrond in dit blok had ter waarde van 18.000.er bv. 11 ha
ter waarde van 19.000.voor terugontvangt, omdat hij mededeelt
in de waardevermeerdering van het geheel. Bij toedeling overeenkom
stig de tweede schatting kan men de meerwaarde niet gebruiken voor
sanering van te kleine bedrijven, omdat deze meerwaarde behoort te
worden opgeteld bij de totale inbreng van het blok en deze verhoogde
waarde evenredig onder alle eigenaren moet worden verdeeld.
In het bovenstaande voorbeeld A geeft toedeling volgens de eerste
schatting m.i. geen aanleiding tot grove onbillijkheden of ernstige
moeilijkheden. Anders wordt het, wanneer in een dergelijk gebied
woeste grond en ontgonnen grond door elkaar liggen, zoals dikwijls
het geval is. Toedeling volgens de eerste schatting geeft dan grote
moeilijkheden; want heeft een eigenaar zijn inbreng samengesteld uit
cultuurgrond en woeste grond, dan geeft toedeling van iets meer cul
tuurgrond hem direct heel wat oppervlakte-verlies, terwijl hij aanzien
lijk meer oppervlakte zou verkrijgen, wanneer hem iets meer woeste
grond werd toebedeeld. Voor de boer speelt oppervlakte een minstens
even belangrijke rol als waarde, zodat grote veranderingen in opper
vlakte direct reacties oproepen.
Nog groter worden de moeilijkheden, wanneer iemands eigendom
men behalve cultuurgrond aanzienlijke oppervlakten water bevatten en
dit water tot cultuurland wordt omgezet, zoals we in Noord-Holland
zien geschieden. Land wordt geschat tussen 2000.en 4000.
water op 10.per hectare. Bij toedeling volgens de eerste schatting
kunnen enorme oppervlakteverschillen optreden, terwijl bij toedeling
volgens de tweede schatting iemand met vrij veel water daarvoor na
genoeg geen oppervlakte land terugkrijgt.
Ik wil hier niet de vraag bespreken of we bij de tegenwoordige wet
moeten toedelen volgens de eerste of volgens de tweede schatting, maar
uit bovenstaande voorbeelden blijkt wel, dat hoe men ook toedeelt
(mits men dit consequent doet) er altijd moeilijkheden optreden.
De bepaling die nu is opgenomen in de tweede volzin van art. 11,
ie lid, heeft de bedoeling de Plaatselijke Commissie meer armslag te
geven. Er wordt niet voorgeschreven, dat men moet toedelen volgens
de ene of volgens de andere methode, maar wanneer de Plaatselijke
Commissie het gewenst acht mag zij met de waardeveranderingen,
voortvloeiende uit de werkzaamheden van art. 54, rekening houden.
Naar mijn mening moeten we dit zo opvatten, dat bij de toedeling be
oordeeld wordt of het verantwoord is voor bepaalde gedeelten van een
kavel de nieuwe te verwachten waarde in rekening te brengen. Doet
men dit, dan is het gevolg, dat men voor de andere eigenaren in het
blok meer waarde overhoudt, maar aangezien het gebruik maken van
deze verhoogde waarde facultatief is, behoeft men dit overschot niet
te verdelen over alle andere eigenaren, maar kan men er gebruik van
maken om andere schrijnende gevallen enigszins te helpen.
De verhoogde waarde behoeft zelfs niet eens geschat te zijn door
de schatters, maar kan door de Plaatselijke Commissie tijdens de toe-