215
Hoe is de houding i<m het Kadaster t.o.v. de fotogrammetrie?
De houding van het kadaster t.o.v. de fotogrammetrie is nogal lijde
lijk geweest. Prof. Schermerhorn heeft in zijn in december gehouden
lezing reeds de aandacht gevestigd op de ontwikkeling in andere lan
den. In Italië, Frankrijk en vooral in Zwitserland nam het kadaster
belangrijke initiatieven op het gebied van de fotogrammetrie. Gelukkig
is ook in ons land een kentering gekomen:
a. de proef-Beltrum heeft bewezen, dat het kadaster zich rekenschap
geeft van de gevolgen van de toepassing van de fotogrammetrie
b. ook is toestemming verleend wederom een kleine proef te nemen
in het gebied van de Beneden-Dinkel
c. verder is het verheugend, dat het Ministerie van Financiën goed
gevonden heeft, dat een kadasterlandmeter Nederland vertegenwoor
digt in commissie C (die zich bezighoudt met het onderzoek van ver
vaardiging van kaarten op grote schaal) van de O.E.E.P.E. (Organisa
tion Européenne d'Etudes Photogrammétriques Expérimentales). Deze
commissie heeft al een vergadering gehouden, waar een uitvoerig werk
programma voor de verschillende deelnemende landen is vastgesteld.
De onderzoekingen hebben betrekking op de toepassing van luchtfoto-
grammetrie bij kadastrale hermeting.
Deze drie feiten duiden erop, dat men ook bij het Kadaster het
belang van onderzoekingswerkzaamheden inziet.
De toepassing van de fotogrammetrie bij de ruilverkaveling in alle
gedeelten van het land wordt vanzelfsprekend geacht.
Hoe staat het echter met de hermeting en de fotogrammetrie?
Prof. Baarda zegt in zijn rapport, uitgebracht voor het 12e Congres
der N.L.F.„Het is zeer zeker ook waarschijnlijk te achten, dat de
nieuwe methoden der fotogrammetrie een omwenteling zullen veroor
zaken in de opzet van kadastrale metingen en wel speciaal herme
tingen". Een ieder zal het met deze uitspraak eens zijn.
De heer Stoorvogel, inspecteur van de Hypotheken en het Kadaster,
hield voor de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde in 1952
„beschouwingen over de organisatie van de kadastrale dienst". In de
discussie zei de heer Stoorvogel, dat de fotogrammetrie wel mogelijk
heden geeft voor hermetingen, maar de Dienst voor buitengewoon
landmeetkundig werk werkt juist veel in sterk geparcelleerde en be
bouwde gebieden. Daar geeft fotogrammetrie geen voordeel. Wel in
de later te behandelen hermetingen op landelijke gebieden. Deze
methode heeft de volle aandacht, maar we zijn er nog niet aan toe".
Het ligt niet op mijn weg te beoordelen, wanneer we aan deze soort
van hermetingen toe zijn. Wel ben ik van mening, dat het noodzakelijk
is binnenkort op dit gebied een proef te nemen. Weliswaar kunnen we
profiteren van de ervaringen die in Zwitserland werden en nog worden
opgedaan. In Nederland zullen de praktische problemen toch anders
liggen. En daarvan zullen de ervaringen die op een beperkte opper
vlakte, van bv. ca. 200 ha, worden verkregen, van groot nut kunnen
zijn. De opzet en de uitwerking van een dergelijke opneming vergt
enige tijd, en eer dc resultaten bekend zijn, zijn we enige jaren verder.