218 is van het Nederlandse aardoppervlak al een groot aantal luchtfoto's voor allerlei doeleinden gemaakt. Dit aantal zal steeds toenemen. Aldus ontstaat op de lange duur een geschiedenisboek in beeld van de be- zitsgrenzen. Het zou interessant zijn voor een bepaald gebied reeds nu te onder zoeken in welke mate de hierboven genoemde afwijkingen voorkomen. Als vergelijkingsmateriaal dienen dan de oude kadastrale plans en de nieuwere en nieuwste luchtfoto's. Bij een uitgebreider onderzoek zou eveneens geconstateerd kunnen worden in welke gedeelten van ons land dit euvel het meest optreedt. In vele sprekende gevallen zal de thans door de Topografische dienst vervaardigde kaart, die immers ook uit luchtfoto's is vervaardigd, reeds uitsluitsel kunnen geven. Het voorgaande geldt natuurlijk voor de zichtbare grenzen. Voor de cultuurgrenzen die tot eigendomsgrenzen worden verheven, waarvan ook sprake is in het rapport van de heer Jongedijk, zou een dergelijk onderzoek kunnen gebeuren. Het repressief toezicht op de cultuurgrenzen, dat de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde al in 1934 als punt 2 op haar werkpro gramma had, zou m.i. vergemakkelijkt kunnen worden door het ge bruik van de luchtfoto. De narigheid is, zoals bekend, dat men hiervoor bij het kadaster geen tijd en geld heeft. Ik meen in dit verband Uw aandacht te moeten vestigen op het voorlopige rapport aangaande de registratie van het agrarisch grondgebruik, dat een commissie, be staande uit ongeveer tien leden, heeft uitgebracht. Deze commissie werd in september 1947 ingesteld door de Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en het voorlopige rapport dateert van 1950. Wat wordt in dit geval onder registratie verstaan? Het voor lopig rapport schrijft hierover: „Onder registratie van het agrarisch grondverbruik moet worden verstaan een zodanige vastlegging van de gegevens van het grondverbruik, dat hieruit tenminste blijkt wie van een bepaald perceel de gebruiker is en voorts welke percelen bij een bepaalde persoon binnen een nader te omgrenzen gebied in gebruik zijn, alsmede de ligging dier percelen." Dit onderzoek zou moeten gebeuren aan de hand van de kadastrale gegevens, met behulp van de plaatselijke commissies. Hiervoor zou een aparte dienst worden opgericht, die deze registratie om de vijf jaren zou bijhouden. Behalve alle kadastrale gegevens zoals sectie, num mer, grootte, eigenaar, worden ook nog de namen van de gebruikers (de georganiseerde landbouwers) benevens nog een alfabetische naam lijst van deze georganiseerden in de administratie opgenomen. De dienst zou bestaan uit 90 a 100 personen, kosten in 1950 berekend op 709.000.per jaar. Het komt mij voor, dat een dergelijke dienst, ingedeeld bij het kadaster, goedkoper zou werken. Bovendien zou een dergelijke re gistratie een prachtmiddel zijn om, met behulp van luchtfoto's, een groot aantal ongerechtigheden in de kadastrale begrenzingen en de kadastrale tenaamstellingen op te sporen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1954 | | pagina 8