273
Er is in deze kring wel eens geklaagd over de grote verschillen in
de motivering van de rechterlijke uitspraken, alsook in de beslissingen
zelve. Deze klachten zijn stellig niet ongegrond. Het gaat hier in den
regel om kwesties van feitelijke aard, zodat de Hoge Raad daarin geen
eenheid kan brengen. Men moet echter de verschillen ook niet over
schatten. In vele grensgeschillen zal zowel voor het standpunt van de
ene partij als voor dat van de andere wel iets te zeggen zijn. Ook gaat
het daarbij gewoonlijk niet om de uitlegging van een of meer wettelijke
voorschriften, maar om de waardering van een aantal feitelijke ge
gevens, In dergelijke geschillen zal veelal de rechter als het ware in
tuïtief, zij het dan op grond van een door jarenlange studie en prak
tijk gescherpte intuïtie, een keuze doen ten gunste van een der twee
standpunten en pas daarna de argumenten ten gunste van die keuze
formuleren. De motiveringsplicht is ook, ja juist in dergelijke gevallen,
nuttig, want zij dwingt de rechter zich rekenschap te geven van de
juistheid van zijn intuïtief oordeel en vast te stellen of dit de toets van
het nuchter kritisch oordelend verstand en de confrontatie met de
geldende rechtsregels kan doorstaan. Maar het ligt voor de hand, dat
een rechter die zich tot de motivering van zijn vonnis zet, geneigd zal
zijn de waarde van de kadastrale gegevens als zeer belangrijk te
kenschetsen, indien zijn uitspraak in overeenstemming is met die ge
gevens. Is de rechter tot een van die kadastrale gegevens afwijkende
beslissing gekomen, dan zal hij er echter op uit zijn in zijn motivering
de bewijskracht en waarde van het kadaster als gering voor te stellen.
Dit is ook daarom verleidelijk, omdat een afdoende motivering veelal
niet mogelijk is wegens de onduidelijkheid of de tegenstrijdigheid van
de feitelijke gegevens. In deze opmerkingen ligt dus geen enkel ver
wijt van onoprechtheid; zij vermelden slechts een onvermijdelijk gevolg
van de motiveringsplicht. Die plicht moet herhaaldelijk leiden tot min
of meer apodictische overwegingen, omdat het in vele gevallen niet
mogelijk of niet wenselijk is nauwkeurig aan te geven, waarom de
rechter aan het ene feit meer gewicht hecht dan aan het andere.
Indien U niettemin lichtelijk geschokt bent door deze opmerkingen,
dan staat daartegenover, dat de juristen zich geschokt zouden kunnen
gevoelen door het feit, dat Uw wetenschap, of beter gezegd Uw ge
gevens, het niet mogelijk maken met volledige nauwkeurigheid eertijds
vastgelegde grenzen te reconstrueren. Als ik iets heb begrepen
maar ik twijfel daar ernstig aan van wat Prof. Baarda heeft ge
schreven, dan is het zo dat U, als U helemaal oprecht bent wat altijd
gevaarlijk is wel kunt opgeven een strook van enige breedte binnen
welke met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een eertijds op
gemeten grens zich heeft bevonden, maar dat U veelal niet die grens
tot op de millimeter nauwkeurig kunt reconstrueren. Toch wordt van
de rechter verlangd, dat hij een lijn als grens zal aanwijzen. Hoe moet
nu in die gevallen worden beslist? Naar het mij voorkomt, is een voor
alle gevallen geldend antwoord niet te geven, daar de beslissing weer in
hoge mate afhankelijk zal zijn van de concrete omstandigheden van
het te berechten geval, in het bijzonder van de oorzaken waaruit de