275
onteigening of ruilverkaveling, kunnen echter eveneens moeilijkheden
ontstaan, doordat de kadastrale gegevens niet in overeenstemming zijn
met de werkelijkheid. Gelijk U allen weet, wordt bij onteigening alsook
bij ruilverkaveling ervan uitgegaan, dat degenen die in het kadaster
staan vermeld, inderdaad de eigenaren zijn. Deze veronderstelling is
temeer merkwaardig, omdat het kadaster volgens de wet op de grond
belasting niet de eigenaren moet vermelden, maar degenen die het
genot hebben van gebouwde of ongebouwde eigendommen krachtens
recht van bezit of enig ander zakelijk recht. Bij de totstandkoming van
de Onteigeningswet werden dan ook tegen deze regeling nogal wat be
denkingen geuit, maar Thorbecke antwoordde daarop, dat „de registers
of leggers van het kadaster de meest volledige stukken zijn die men
op dat ogenblik had om de staat der eigendommen te kennen het
zijn nog geen volledige grondregisters, maar zij naderen daartoe meer
dan enig ander publiek register". Verbetering van het kadaster werd
door hem toegezegd.
Zowel bij onteigening als bij ruilverkaveling zijn de kadastrale ge
gevens vatbaar voor tegenbewijs. Een merkwaardig voorbeeld van
schade als gevolg van te groot vertrouwen in het kadaster is te vinden
in het arrest van de Hoge Raad van 14 sept. 1917, W. 10157. Het
betrof hier, wat de H.R. terecht noemde een van „de zeker niet tal
rijke gevallen dat twee aan elkaar belendende, maar elk afzonderlijk
aan een andere eigenaar toebehorende stukken grond, omtrent wier
grenzen geen geschil bestaat, toevalligerwijze op het kadaster gezamen
lijk onder één nummer staan vermeld". De Staat onteigende een perceel
in de gemeente 's-Gravenhage, sectie F nr. 1036, groot 1 are 78 centi
aren. Volgens het kadaster behoorde het grootste gedeelte van dit
perceel aan de behanger Schragen en de rest, groot 73 centiaren, aan
de gemeente 's-Gravenhage. De Staat bood ieder van de eigenaren af
zonderlijk een bedrag als 'schadeloosstelling aan, berekend naar de
kadastrale grootte van hun eigendomde behanger aanvaardde onmid
dellijk het hem gedane aanbod, de gemeente verwierp het aanbod, aan
voerende dat haar eigendom niet 73 ca maar 113 ca groot was. Deze
bewering bleek juist te zijn en de Rechtbank kende daarom de ge
meente een aanmerkelijk hoger bedrag toe dan de door de Staat aange
boden geldsom, terwijl de behanger gelukkig werd gemaakt met het hem
aangeboden en door hem aanvaarde bedrag, berekend over 40 ca méér
dan hij in eigendom had. Cassatie mislukte; de overwegingen van de
Hoge Raad zijn belangwekkend, maar te uitvoerig om hier te vermel
den. Ik stip slechts aan, dat het college uitdrukkelijk vaststelde, dat de
vermelding van de grootte in het kadaster in het onteigeningsgeding
geen gezag heeft.
Bij de ruilverkaveling is het kadaster, naar ik reeds opmerkte, even
min beslissend. Maar hier wordt grote oplettendheid van de belang
hebbenden zelf verlangd. Is tot ruilverkaveling besloten, dan worden,
naar U bekend is, een lijst van rechthebbenden en een register van
de uitkomsten der schattingen samengesteld. De lijst van rechthebben-