288 2e. Die, waarbij aan het specialiteitsbegmsel uitbreiding werd ge geven. Het stelsel van specialiteit was zeer zeker ook bekend in het Wet boek Napoleon; zo verlangden de artikelen 2139 en 2147 van dit wet boek een speciale aanwijzing van de aard en de ligging van ieder ver bonden onroerend goed, althans bij de conventionele hypothekenech ter veel had deze specialiteit niet te betekenen, aangezien men het voor voldoende hield de onroerende goederen bv. als volgt te omschrijven „een huis staande en gelegen te Aalsmeer" of „3 bunder weiland ge legen in de gemeente Sloten, den schuldenaar in eigendom toebeho rende". Bij de wet van 5 maart 1825 (Stbl. nr. 1) werd de 20ste titel van het tweede boek van het B.W. vastgesteld, tengevolge waarvan eerlang een nieuw hypothecair stelsel zou worden ingevoerd. Aangezien het ka daster op dat tijdstip nog niet gereed was, kon uiteraard in deze wet nog niet van de kadastrale aanduiding worden gerept. Het lag echter in het voornemen de verbonden goederen (in de hypotheekregisters) door middel van de kadastrale indeling aan te duiden. Dit is de reden dat in vele circulaires op bespoediging van de kadastrale werkzaam heden werd aangedrongen, zie vooral het K.B. van 21 december 1825 nr. 149 en de daarbij behorende instructie ter uitvoering van dit K.B. De werkzaamheden kwamen gereed in 1831 en de invoering van het kadaster voor de grondbelasting volgde bij de wet van 2 januari 1832 (Stbl. nr. 1). De eerste bepaling omtrent het uitbreiden van de specialiteit door de kadastrale kenmerken vinden wij in de wet van 16 juni 1832 (Stbl. nr. 29), waarvan artikel 8 luidt: „Een maand nadat de kadastrale perceelsgewijze leggers der grond belasting op de gemeentehuizen in alle gemeenten des Rijks zullen zijn nedergelegd en de aankondiging daarvan in de Staatscourant zal hebben plaats gehad (hetgeen ongeveer een jaar later op 1 juni 1833 geschiedde) zullen de openbare ambtenaren gehouden zijn, om in alle akten aan de overschrijving ten kantore der hypotheken onderworpen, te hunnen overstaan verleden wordende, op te geven ie. de sectie en het nummer van het kadaster van ieder der percelen in die akten vermeld enz." Geldt dit voorschrift voor de akten, verleden ten overstaan van openbare ambtenaren, het reeds in het begin van deze voordracht ge noemde K.B. van 8 augustus 1838 zegt in artikel 8 (ik herhaal dit nog eens) „De aanduiding van de aard en de ligging der goederen naar aan leiding der kadastrale indeling, zal in alle akten, vonnissen en stuk ken, bestemd tot overschrijving, inschrijving, vermelding of aanteke ning in de registers der bewaring plaats hebben door duidelijke opgave van de sectie, het nummer en de grootte, zoals elk perceel bij het kadaster bekend is." Stelt men nu de vraag of de betekenis van het kadastrale perceel door het hierboven vermelde omtrent het publiciteits- en het speciali-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1954 | | pagina 26