266
voorganger bij het zijne voegen om de voor verjaring vereiste tijd vol
te maken? Welke zijn de rechtsgevolgen van een zgn. vaststellings
overeenkomst? Is de vordering tot opeising van de eigendom, de revin
dicatie, aan verjaring onderhevig? En wat het procesrecht betreft:
kan het bestaan van een recht rechtstreeks worden bewezen of alleen
door het bewijs van feiten die dat recht hebben doen ontstaan? In
welke gevallen moet men bij geschillen tussen buren de revindicatie en
in welke gevallen de zgn. gemengde vordering, genoemd in de artt.
678 B.W. en 129 Rv., instellen? Of is het zo, dat men in beginsel de
vrije keuze heeft tussen deze beide acties?
Het is duidelijk dat ik deze vragen hier niet alle kan gaan behandelen.
Ik noemde ze U echter om te doen uitkomen, dat het ter beoordeling
van het grensrecht niet voldoende is, dat men de voorschriften over
het kadaster kenteen deugdelijk inzicht in dat grensrecht is slechts
te krijgen, als men het bestudeert in het kader van het geheel van
regelen omtrent de rechten van de grondeigenaren en daarbij tevens
doorlopend acht geeft op de bepalingen van het procesrecht, in het
bijzonder die van het bewijsrecht.
Overigens volgt hieruit, dat het moment om zich nogmaals op deze
materie te beraden goed gekozen is. De eerste vier boeken van het
ontwerp-Meijers zijn onlangs openbaar gemaakt en de Minister van
Justitie, die behept is met zelfs voor een Rotterdammer ongewone
voortvarendheid en werkkracht, is voornemens deze boeken zeer spoe
dig aan de wetgevende macht ter behandeling voor te leggen. De kans
is dus niet gering, dat ons vermogensrecht binnenkort in de volks
vertegenwoordiging aan de orde komt en voor een lange reeks van
jaren opnieuw wordt vastgesteld. Het is dus thans het juiste tijdstip
om het geldende grensrecht in zijn volle omvang te bekijken en even
tuele wensen ter verbetering van dat recht kenbaar te maken.
Als nieuweling op dit gebied veroorloof ik mij ook helemaal te be
ginnen bij het begin.
De grenzen vormen een specifiek probleem bij onroerend goed,
omdat het aardoppervlak een aaneengesloten geheel vormt, al vertoont
het alom, hetzij van nature, hetzij als gevolg van 's mensen toedoen,
een ander uiterlijk. Dit aardoppervlak verdeelt de mens voor diverse
doeleinden door zichtbare of denkbeeldige scheidingslijnen. Zo is de
aarde verdeeld in afzonderlijke landen en deze zelf zijn doorgaans
weer onderverdeeld. Het is ons echter heden niet te doen om de gren
zen van het publieke recht, die tussen staten, provincies en gemeenten,
maar om die van het privaatrecht, die tussen de afzonderlijke eigen
dommen. Het aardoppervlak valt in afzonderlijke zaken uiteen, omdat
althans in ons land elk stukje daarvan volgens het recht, dat zich
te dezen aansluit bij de opvattingen van het verkeer, voorwerp kan
zijn van een tot dat stukje beperkt eigendomsrecht. Verticale splitsing
van de grond in afzonderlijke zaken is in beginsel onbeperkt toege
laten elk stuk grond kan dus weer verdeeld worden in een aantal
onroerende goederen en deze verdeling geschiedt, indien en doordat
een deel van een goed in andere handen overgaat.