267
Het heeft zin deze omstandigheid, hoe algemeen bekend ook, te
vermelden, omdat daarin de oorzaak ligt van vele grensgeschillen. Juist
doordat elk stukje grond afzonderlijk in eigendom kan worden ver
kregen, hebben de grenzen zulk een beweeglijk karakter. Immers daar
door is het ook mogelijk, dat een gedeelte van het aan één eigenaar
toebehorend oppervlak overgaat op een buurman. Dit kan geschieden
door elke wijze van eigendomsverkrijging, dus ook door verjaring, naar
de H.R. lang geleden nog eens uitdrukkelijk besliste, nl. in een arrest
van 30 nov. 1888, W. 5651. Het ging hier om stroken grond langs
een gemeentelijke grindweg, die én bij het kadaster én op de legger der
wegen steeds als tot die grindweg behorend waren aangemerkt. Deze
stroken werden door de gemeente opgevorderd van de bezitter en het
Hof te Arnhem wees deze vordering toe, omdat de gedaagde erkend
had, dat de weg zelf eigendom van de gemeente was. De Hoge Raad
echter achtte door deze beslissing geschonden de bepalingen van het
B.W. die handelen over de verdeling van de bewijslast en de kracht
der gerechtelijke bekentenis, dus de artt. 1902 en 1962. 's Hofs be
schouwingen, zo overwoog het college o.m., berusten kennelijk hierop,
dat een stuk grond, dat eenmaal als zodanig een geheel heeft gevormd,
geacht moet worden slechts als één geheel in andere handen te zijn
overgegaan. Daartegenover stelde het college, dat aan het door ver
jaring of op andere wijze verkrijgen van de eigendom van een gedeelte
van een stuk land, dat vroeger een geheel heeft gevormd, niets in de
weg staat en dat de wet ook nergens een vermoeden uitspreekt ten
voordele van hem, die het voortbestaan van de vroegere toestand en
van het toebehoren aan dezelfde eigenaar of slechts aan één eigenaar
beweert.
In ons recht is het dus in beginsel elke eigenaar van grond onbe
perkt mogelijk zijn goed te verdelen over verschillende personen en
daardoor nieuwe onroerende goederen te vormen. Sinds korte tijd
heeft de Wet Vervreemding Landbouwgronden deze vrijheid eniger
mate aan banden gelegd.
Ontstaat dus door eigendomsoverdracht van een gedeelte van een
stuk grond een afzonderlijke zaak, zo zullen omgekeerd, als aan ver
schillende personen toebehorende en aan elkaar grenzende percelen in
één hand geraken, deze veelal beschouwd worden daardoor voortaan
één geheel uit te maken. Erfdienstbaarheden, die ten nutte van het
ene stuk gevestigd waren op het andere, gaan te niet. Maar juist omdat
het al of niet één zaak zijn van aangrenzende stukken grond bepaald
wordt door het al dan niet verkeren in dezelfde rechtspositie, zullen
zij, al komen zij in dezelfde hand, afzonderlijke zaken blijven voor
zover hun rechtspositie een andere is. Is een der stroken verpacht,
dan blijft zij afzonderlijk als voorwerp van die pachtovereenkomst.
Rust op één ervan een hypotheek, dan blijft dit recht beperkt tot die
strook. Zo bepaalt ook art. 1011 B.W., dat een legaat van een onroe
rend goed niet omvat hetgeen de erflater na het maken van het testa
ment tot vergroting van dat goed heeft aangekocht of verkregen. Na
tuurlijk kan de erflater anders bepalende wet zelf maakt bovendien