23 deelt, voorzover dit niet reeds schriftelijk is geschied, het standpunt van G. S. ten aanzien van ingediende bezwaren aan belanghebbenden mede. Hierna wordt gestemd. In de bepalingen voor de stemming is geen wijziging gebracht. Een belangrijke verbetering bevat art. 42, 2e lid, dat bepaalt, dat „met personen die bij het kadaster als eigenaar bekend staan, gelijk gesteld worden, zij die door een verklaring van erfrecht aantonen erf genaam van een zodanig persoon te zijn." Het is voldoende als men een dergelijke verklaring, waaraan bepaalde eisen zijn gesteld, tijdens de stemming toont. Door deze bepaling is aan hen die altijd van de toren verkondigen, dat een bepaalde verkaveling aangenomen is dank zij de aan de overledenen gezonden kennisgevingen, een belangrijk argument uit de handen geslagen. Natuurlijk blijven er nog de totaal verouderde kadastrale tenaamstellingen over, maar dit zijn er in de meeste gebieden die thans verkaveld worden, niet zo veel en al zijn het er in de zandstreken en op de eilanden wat meer, procentsgewijze is dit aantal zo gering, dat het vermoedelijk de uitslag van de stemming nergens beïnvloedt. Art. 45 regelt het hoger beroep voor hen die ingevolge art. 36 bezwaren hadden ingediend tegen de toedeling van kavels aan open bare lichamen. In de artikelen 48 en 49 is uitbreiding gegeven aan het bepaalde van art. 40 van de huidige wet. Na het besluit tot ruilverkaveling mogen eigenaren en gebruiksge- rechtigden geen handelingen meer verrichten of achterwege laten, die de waarde van hun onroerende goederen zouden veranderen, zonder daartoe toestemming van de P.C. verworven te hebben. Doen zij dit toch, dan kunnen zij in overtreding worden gesteld en tot boete worden veroordeeld, terwijl de schatters, wanneer het feit gepleegd is vóór de eerste schatting, natuurlijk met de waardevermindering (eventuele vermeerdering behoeft niet in rekening te worden gebracht) rekening kunnen houden. Doen zij het nadat de eerste schatting is verricht, dan kan men er bij de tweede schatting, ingevolge art. 98, alsnog rekening mede houden. De moeilijkheid onder de nieuwe wet zal wel dezelfde zijn als onder de tegenwoordige wet, nl. dat het niet eenvoudig is te bewijzen, dat iemand handelingen achterwege laat, die door een goede bedrijfsvoering worden geëist. Voorzover mij bekend is onder de huidige wet (waarin staat, dat niemand handelingen mag verrichten, waardoor de waarde van zijn onroerend goed zou verminderen) nooit iemand beboet wegens dit vergrijp. Maar thans geeft de wet tenminste de mogelijkheid om de daardoor ontstane waardeverandering in reke ning te brengen. Alvorens over te gaan tot benoeming van de leden der Plaatselijke Commissie horen Gedeputeerde Staten behalve de Centrale Commissie en de burgemeesters van de betrokken gemeenten tevens de provinciale of regionale landbouworganisaties, zegt art. ji, lid 1. In het tweede lid lezen we, dat de P.C. bestaat uit ten hoogste 5 leden, waaronder tenminste één eigenaar en, indien meer dan 20 van de oppervlakte verpacht is, tenminste één pachter.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 25