26
1. te komen tot een wetenschappelijk meer verantwoord schattings
systeem
2. te komen tot een schattingswaarde voor de toedeling, die onaf
hankelijk is van allerlei factoren die tengevolge van ruilverkaveling
verandering ondergaan
3. de schattingsuitkomsten te koppelen aan de kostenverdeling.
Om deze doeleinden te kunnen bereiken heeft men een zeer ver
nuftig en goed sluitend schattingssysteem ontworpen. Ik meen, dat de
eerste gedachte afkomstig is van Ir. W. A. van der Werff, die in de
Ruilverkavelingsbode nr. 3 van september 1953 een soortgelijk systeem
ontwierp voor het Herverkavelingsgebied.
De procedure denkt men zich als volgt:
Men schat een kavel vóór de ruilverkaveling op basis van een maxi
maal voortbrengend vermogen onder de gunstigste omstandigheden
(optimale waarde). De huidige waarde van zo'n perceel is echter veel
geringer, omdat het bv. slecht ontwaterd, niet aan een weg gelegen,
niet gedraineerd is. Er zijn nog vele andere factoren van invloed op de
tegenwoordige waarde. Ieder van deze factoren is in geld uit te druk
ken en wanneer men deze geldswaarden sommeert en aftrekt van
de optimale waarde houdt men de huidige waarde over.
Na de ruilverkaveling is de nieuwe kavel, die beschouwd kan worden
als voor het vroegere perceel in de plaats te zijn gekomen, gelegen aan
een goede weg, goed ontwaterd, gunstig van vorm, enz. Dit heeft tot
gevolg, dat de verschillende aftrekfactoren óf verdwijnen óf ver
minderen, zodat de waarde van de nieuwe kavel de optimale waarde
benadert.
Deelt men toe volgens de optimale waarde, dan is men bij de toe
deling volkomen onafhankelijk van de variabele factoren. Hiermede is
voldaan aan het onder 2e gestelde.
Beschouwt men het verschil tussen de werkelijke waarde vóór de
ruilverkaveling en de werkelijke waarde nadat de ruilverkavelings
werkzaamheden zijn verricht, dan heeft men in dit verschil een maat
voor het nut dat de betrokken eigenaar van de verkaveling heeft gehad.
Telt men de waardeverschillen van alle kavels op, dan ontstaat het
totale nut dat de verkaveling voor alle eigenaren heeft opgebracht. Dit
„totale nut" zal natuurlijk nooit precies gelijk zijn aan het bedrag dat
de eigenaren moeten betalen (niet-gesubsidieerde kosten) maar door
vermenigvuldiging met een factor zullen deze beide bedragen aan
elkander gelijk te maken zijn. Door het nut voor iedere eigenaar te
vermenigvuldigen met genoemde factor vindt men het bedrag van zijn
kosten. Op deze wijze is voldaan aan het onder 3e gestelde.
Of het systeem wetenschappelijk meer verantwoord is betwijfel ik.
In het slot van deze bespreking hoop ik aan te tonen, dat er van de
zijde van de ruilverkavelingsbureaus vele bezwaren tegen deze methode
van schatting bij ruilverkavelingen bestaan.
Slot volgt.)