5
den. Maar ik handhaaf nog steeds mijn antwoord op die klacht, op
grond van persoonlijke ervaringen„dat gezaghebbende autoriteiten
van een voortreffelijke neus blijk geven, indien er werkelijk iets goeds
te ruiken valt". En iets goeds zal er slechts te ruiken vallen, wanneer
men daadwerkelijk met iets goeds op tafel komt. Debatten over moge
lijkheden en moeilijkheden, over nut en noodzaak, over zus of zo,
zetten in dit verband weinig zoden aan de dijk. Zij bewijzen alleen,
dat de kadastrale deskundigen het nog niet eens zijn. En indien zij al
te lang duren en er desondanks geen strakke richtlijn te onderkennen
blijkt, waarop die autoriteiten zich kunnen oriënteren, zouden zij zelfs
averechts kunnen werken. Omdat men dan het bos niet meer ziet van
wege de bomen
Zijn we inderdaad met iets goeds op tafel gekomen? Inderdaad zien
we ook in Nederland de bekende historische ontwikkeling van een
fiscaal kadaster dat zich, door een drang van binnenuit, tot een eigen
domskadaster wil ombouwen. In het midden latend wat er elders eerst
was, de kip van het eigendomskadaster of het ei der wettelijke voor
zieningen terzake, constateer ik, dat men ook hier en terecht de
fiscale wetsbepalingen die deze ombouw bemoeilijken, negeert. Wat
blijken nu de daadwerkelijke resultaten van dit loffelijk streven? Moet
de wetgever inderdaad aannemen, dat er al een eigendomskadaster is?
Of blijken tenminste de kadastrale inzichten, overtuigingen en ont
wikkelingen reeds dusdanig, dat de wetgever redelijkerwijze kan ver
wachten, dat het Kadaster zich tot een goed eigendomskadaster zal
ontwikkelen via de wettelijke bepalingen die kadastrale kringen voor
stellen
Daar ik niet nourri dans le sérail du cadastre néerlandais ben, zal
mijn mening terzake niet aanvaardbaar lijken. Het is beter op dit punt
de erkende vakliteratuur aan het woord te laten.
Daarin tref ik naar mijn mening terecht veel waardering aan
voor het Kadaster en zijn streven om een goed eigendomskadaster te
zijn. Het laat zich en naar mijn mening wederom terecht -in dat
streven niet dwarsbomen door verouderde, onhanteerbaar gebleken
wettelijke bepalingen. Overtuigde voorstanders van een eigendoms
kadaster zullen niet anders dan goedkeurend knikken, als Mr. Bes in
zijn bijdrage voor het N.L.F.-congres 1939 stelt:
juiste toepassing van art. 47 der wet op de Grondbelasting.
Het Kadaster zou dus de bezitstoestand op het terrein behoren weer
te geven. Reeds jaar en dag laat het Kadaster echter de bezits-
grenzen buiten beschouwing (tenzij bij hoge uitzondering) en be
moeit het zich alleen met de eigendomsgrenzen."
Ook Jongedijk vraagt zich, in zijn jongste congresrapport, af in
hoeverre kadastrale grens en rechtsgrens identiek zijn. Zijn conclusie,
en blijkbaar die van vele anderen, is dat:
„in het algemeen mag worden gezegd, dat deze identiteit aan
wezig is."
Hij haalt vervolgens Mr. Bes aan, stellend dat deze de situatie ter
zake zeer juist als volgt tekent: