6 „Gelijk in de Romeinse praetorentijd bleek ook hier de volks overtuiging krachtiger dan het geschreven recht de wetgever moge de consequenties van het specialiteitsbeginsel niet aandurven, de Nederlandse grondeigenaar wel." Deze uitspraken doen zonder twijfel geloven dat het Kadaster reeds de kwaliteiten van een goed eigendomskadaster hééft. En bovendien dat de wetgever ons ten onrechte de wettelijke voorzieningen onthoudt die wij, deskundigen, nodig achten. Maar het is nu eenmaal des goeden wetgevers, dat hij zich ook elders oriënteert. Ik citeer: „In elk geval blijft er veel tegenspraak tussen de werkelijke rechtstoestand en hetgeen het Kadaster inhoudt bestaan, zodat de landmeter en de hypotheekbewaarder voortdurend tegenover moeilijk of niet op te lossen puzzles gesteld worden. Het Kadaster kan niet op alle vragen welke het publiek terecht meent te kunnen stellen, een afdoend antwoord geven en wanneer dit wel het geval is, is daarvoor meermalen een onderzoek nodig, dat zich uitstrekt tot aan het tijd stip van invoering van het Kadaster." Dit testimonium is minder fraai. Doch de wetgever zal er niet aan kunnen voorbijgaan, want het wordt van onverdachte zijde gegeven en wel door de Studiecommissie voor Reorganisatie van de Kadastrale Dienst, ingesteld door het Bestuur van de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde, en het dateert van 1947. Indien de wetgever van deze puzzlerubriek voor landmeters en hypo theekbewaarders kennis neemt, constateert hij een frappante tegen spraak in de beoordelingen van erkende kadastrale deskundigen inzake de kwaliteiten van het Kadaster. En die zal hij zeker onvoldoende vinden, wanneer hij leest, dat deze commissie een algehele vernieuwing van dit Kadaster bepleit; zij acht het nl. onhanteerbaar, althans in efficiënt, omdat: wij niet aan de mogelijkheid kunnen ontkomen om een streep achter het verleden te zetten en van een nieuwe basis af weder te beginnenniet alleen om ons de tijd te besparen, die de raadpleging der geschiedenis telkens kost, maar vooral ook om alle onzekerheden weg te nemen." Nu is het minste dat de wetgever van een dergelijke kostbare ver nieuwing mag verwachten toch wel, dat de verschillende wetten en verdere maatregelen die de commissie voorstelt, dit vernieuwde kadaster althans op redelijke wijze intact zullen houden. Immers slechts op deze basis zal hij ,,de consequenties van het specialiteitsbeginsel aandurven". Maar ook deze hoop wordt hem ontnomen. Immers „Daarna (d.w.z. na de „schone lei" der vernieuwing) zullen de genoemde factoren, welke de volstrekte juistheid van de kadastrale gegevens aantasten, weliswaar nog aanwezig zijn, maar in verschil lende gevallen kan hun werking door wettelijke bepalingen en goede voorschriften grotendeels opgeheven worden." En dan blijkt, dat de commissie acht factoren onderkent die „de vol strekte juistheid van de kadastrale gegevens" weer gaan aantasten en dat hun werking voor slechts drie ervan, door de voorgestelde „wette-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 8