63 rechtelijke akten moest blijven noemen, om de zaken draaiende te kunnen houden. Ad VI, VII en VIII. Een sneer op dit jonge, strompelend kadaster is zeker onverdiend. De nieuwe perikelen die zich in de kadastrale af delingen begonnen af te tekenen, werden niet door Verstijnen en zijn mannen, maar door de verkeerde opzet te weeg gebracht. Een ieder ook Wiemans deed op kundige wijze zijn best de opzet te doen slagen. Overigens was die opzet niet zo vreemd als het, met het oog op de speciale Indische toestanden in deze materie, leek. Verstijnen, de on vervaarde, kundige en onvermoeide vechter voor de oorspronkelijke opzet, had terecht de stellige overtuiging, dat de overschrijvingsordon nantie zijn langste tijd geleefd had\ Hij ging dus van de stelling uit, dat de desbetreffende artikelen van het B.W. in werking zouden treden. En zo was er meer, dat hem dwong op de ingeslagen weg voort te gaan, doch dat in het bestek van dit artikel niet behandeld kan worden. Het is overigens voor mij altijd nog een open vraag en op dit punt ben ik in het goede gezelschap van kundige en belangstel lende collega's die zich in deze materie verdiepten of het systeem van dit nieuwe kadaster, speciaal wat het werken met die kadastrale kenmerken betreft (plan i.p.v. meetbrief) niet had kunnen slagen in dien men het op rationele wijze had toegepast. Mr. van Huls heeft dit alles op uitnemende wijze en aan de hand van de officiële en officieuse stukken belicht en aan een kritisch onderzoek onderworpen. Lees ze en leer er uit, dat Verstijnen, en met hem zijn Nieuwe Kadaster, falen moest. Tndien men in deze vraagstukken on voldoende is doorgedrongen, zal men licht de indruk krijgen, dat Ver stijnen liever aan wrak gebleken fiscale steunpunten metselde, dan dat hij grondig de mokerhamer erop zette. Deze indruk is niet geheel juist en zeker niet als we de kwesties bezien in het kader van die tijd. Voor zeker behoort Verstijnen, met Wiemans, Polderman en Van der Tas tot ,,the big four" van het N.I. Kadaster. Overigens drong het ook tot Verstijnen door, dat de wetgeving van 1837 wel aantrekkelijke aspecten had. Een voorbeeld moge dit ver duidelijken. En wel in verband met de door hem oorspronkelijk grondig verbannen meetbrief. Deze tweede grondpijler van het oude kadaster was met het ver- pondingsnommer vervangen door de kadastrale kenmerken. En slechts deze zouden in de landmeterskennissen en gerechtelijke akten genoemd worden, om te voldoen aan het specialiteitsbeginsel. Uiteraard was het de bedoeling, dat het kadastrale plan de meetbrief zou vervangen. Dit voorschrift verscheen in 1880 (Ind. Stbl. nr. 147 „Regelen gebruik van uitkomsten der kadastrale metingen in gerechtelijke akten"). Zonder twijfel was de bedoeling ervan behalve het verpondingsnommer ook de meetbrief de genadeslag te geven en de eigendom uitsluitend met behulp van kadastrale nummers, verwijzend naar Het kadastrale plan te om schrijven.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 13