64 Doch in de praktijk kon men dit lang niet altijd. Omdat de kadastrale percelen op zijn best bezitspzrce\&n waren, waarvan de begrenzing in het gunstigste geval in de buurt van de door een meetbrief omschreven eigendom lag. Het was dus normaal, dat bij overgang (een) gedeelte(n) van (een) kadastraal genummerd(e) perceel (percelen), via de land meterskennis, in een gerechtelijke akte moest(en) worden genoemd. Ik herinner me bv. een erfpachtsperceel (landbouw), dat langs de grens precies over een gros gedeeltelijke kadastrale nummers beschikte Uiteraard kwam men door dit alles in conflict met de beoogde rechts zekerheid. Verstijnen meende de kadastrale kenmerken en daarmee het in het Oosten zo spoedig geschonden geachte „gezicht" te kunnen redden, door in dat staatsblad de bepaling te doen opnemen „Wanneer een onroerend goed bestaat uit een gedeelte van een ka dastraal perceel, behoort tot de stukken, benoodigd voor de gerechte lijke akte, een meetbrief, zijnde een extract uit het kadastraal plan." Deze handige zet bedoelde allerminst de meetbrief, als nadere om schrijving van het object, een kansje te geven! Immers wanneer dit extract-kadastraal-plan-perceel was overgeschreven, kreeg het, volgens datzelfde staatsblad, een nieuw kadastraal nummer en kon de „meet brief" (in feite een tot een rudimentair minimum gereduceerde meet brief) gedeponeerd worden. Overigens realisere men zich, dat deze meetbriefafgifte, die het publiek moest betalen, niets te maken had met een gerechtelijke splitsing van het eigendomsperceel. Maar wel en zulks tot grote ergernis van Sijmen en de zijnen met een splitsing ten behoeve van de foutieve opzet van het eigendomskadaster Aldus kwam de meetbrief, zij het dan ook als tijdelijk noodhulpje, langs een achterdeurtje de wetgeving van 1875 al in 1880 binnen. Maar dit noodhulpje beviel Verstijnen zo goed, dat hij in 1888 erkent, dat de in 1880 bedoelde meetbrieven voorgeschreven zijn „opdat alle dubbelzinnigheid omtrent de ligging van het perceel (die overigens ontstond door het nieuwe kadasterPI.) zou ophouden te bestaan, maar vooral ook omdat het zonder die meetbrief onmogelijk is, het perceel in de landmeterskennis met voldoende zekerheid te omschrijven." Overigens viel deze erkenning van de waarde van de meetbrief, als nadere omschrijving van het gedeeltelijk kadastraal perceel nagenoeg samen met Verstijnens appreciatie als nadere omschrijving van het ge hele eigendomsperceel „Het vervangen der oude meetbrieven welke kennelijk foutief zijn opgemaakt, door nieuwe (is) een middel om den werkelijken rechts toestand der onroerende goederen volmaakt in overeenstemming te brengen met de gerechtelijke akte en het nieuwe kadaster, waardoor eene rechtszekerheid verkregen zal worden, ver boven die, welke uit de bestaande kadasters in Europa voortvloeit en bijna gelijk aan die, waarnaar talrijke voorstanders van een rechtsgeldig kadaster der toekomst streven."

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 14