68
maximale waarde van de grond, maar op het moment, dat men deze
waarde vast moet stellen is het nog lang niet zeker, dat ze ook bereikt
zal worden.
Ir. van der Werff, die de geschetste methode heeft ontwikkeld,
dacht hierbij in de allereerste plaats aan de /wrverkavelingsgebieden,
waar het zo goed als zeker is, dat op grote schaal cultuurtechnische
werken in de vorm van egalisaties, drainages enz. uitgevoerd zullen
worden. In deze gebieden is de kans, dat de optimale waarde bereikt
wordt, redelijk groot. Het is echter geen geheim, dat dit resultaat be
reikt wordt ten koste van hoge uitgaven. Zoals bekend mag worden
verondersteld, worden in de herverkavelingsgebieden de werkelijke uit
gaven voor de eigenaren bepaald als het verschil tussen de eerste en
de tweede schatting en het is voor mij de vraag of hetgeen op deze
wijze te voorschijn komt als kosten voor de belanghebbenden, het nor
male niet-gesubsidiëerde bedrag van een ruilverkaveling (25 a 30
zal bereiken. Vermoedelijk niet en dit betekent, dat de schatters het
nut voor de eigenaren lager taxeren dan 25 van de totale kosten.
Zou men met de cultuurtechnische werken bij ruilverkaveling onder
de wet 1954 even ver willen gaan als in de herverkavelingsgebieden,
dan zou men uitgaande van een tot nu toe gebruikelijk subsidie
percentage van ca. 25 de uit de herschatting naar voren komende
kosten met een factor, aanzienlijk groter dan 1, moeten vermenigvul
digen. M.a.w. de kosten per kavel worden veel hoger dan de her
schatting aangeeft. Wil men dit voorkomen, dan kan men óf het sub
sidiepercentage verhogen óf het werk cultuurtechnisch iets minder ver
gaand uitvoerenmaar dit laatste wil zeggen, dat de gedachte optimale
waarde niet bereikt zal worden.
Er zijn trouwens meer landverbeteringsmethoden waarvan het
resultaat nog niet in vaststaande cijfers is uit te drukken (de verbete
ring van de komgronden, het ophogen van de laaggelegen polders in
N.H.). Dientengevolge is het werken met een fictieve optimale waarde
een moeilijkheid, die de P.C. te verwerken krijgt bij het samenstellen
van het plan van toedeling. Men kan zich het volgende geval denken.
Iemand brengt grond in van 3000.optimaal (zonder aftrekken).
Men deelt hem daarvoor grond toe van 3000.optimaal met 800.
aftrek. Dit is volkomen verantwoord, want die 800.verdwijnt ge
heel of grotendeels na verkaveling. Maar door één of andere oorzaak
blijft de aftrek voor een belangrijk deel, bv. 600.bestaan. De be
trokken eigenaar zal zich dan ernstig gedupeerd voelen, want wel zijn
de kosten voor hem laag, maar voor prima land heeft hij eenzelfde
oppervlakte minder goed land teruggekregen. Men verwijze deze ge
vallen niet naar het rijk der fabelen, zij zullen zich ongetwijfeld in
allerlei variaties voordoen en zij stellen de landmeter voor een zeer
moeilijke beslissing bij het samenstellen van het ontwerp-plan van toe
deling. In Zeeland, waar men nog pas in het eerste stadium van het
werk is, doch waar de schatting volgens de besproken methode plaats
vindt, hebben de schatters in sommige gevallen een wenk gekregen om
de optimale waarde niet te hoog te schatten, omdat het niet zeker is,