70
ploegen bodemdeskundige ambtenaren mede, die in meer of mindere
mate hun mening weergeven. Ik zie de schatting langzaam maar zeker
overgaan in ambtelijke handen, hetgeen het psychologische voordeel
van het zelf-uitvoeren verloren doet gaan.
De wijze van noteren wordt veel ingewikkelder. Thans zien we in
zeer veel gevallen in een kadastraal perceel één getal staan, dat de
klasse of de waarde per hectare aangeeft. In Zeeland staat in een per
ceel: 15 a1b2c1d5. Dit abracadabra is voor een ingewijde zeer een
voudig, maar bij de tervisielegging zal men iedere eigenaar moeten ver
klaren wat het betekent. Hij zal horen, dat er op zijn perceel verschil
lende aftrekken worden toegepast en zal wanneer hij tenminste niet
van de wijs is gebracht door de veelheid der cijfers duizend en één
redenen hebben om te reclameren. In dit systeem ligt m.i. dan ook de
kiem voor een groot aantal reclames.
Na de voltooiing van de werkzaamheden wordt opnieuw geschat. De
wet schrijft voor (art. 98, lid 1 b) dat iedere kavel wordt herschat en
de verandering als gevolg van ruilverkaveling wordt aangegeven. De
optimale waarde van iedere kavel staat vast, ze is nl. de optimale waar
de van de samenstellende delen. De schatters hebben dus alleen na te
gaan of er reden is één of meer aftrekken toe te passen. Ook nu valt
te verwachten, dat de schatters de nieuwe waarde van de kavel zullen
vaststellen en het aan de deskundigen zullen overlaten een verschil met
de optimale waarde te verdelen over enige factoren. Schatters noch
deskundigen hebben veel belang bij een juiste verdeling over de fac
toren het gaat immers alleen maar om de waarde van de kavel en die
kunnen de schatters wel aangeven. Ik hecht dan ook aan de factoren
zeer weinig waarde. Een psychologisch verkeerd gevolg van deze
methode van schatten is, dat hoe kleiner men de eerste aftrekken schat
en hoe groter de tweede (d.w.z. de aftrekken bij de eerste en de tweede
schatting) des te geringer het voordeel lijkt voor de eigenaar. Dit is
bij de ruilverkaveling echter volkomen „boerenbedrog", want het ge
zamenlijke nut (en dus ook het individuele) wordt toch met een zekere
factor vermenigvuldigd om tot de niet-gesubsidiëerde kosten te komen.
De hierboven besproken tweede schatting moet kavel voor kavel ge
schieden en de uitkomsten moeten alle in de lijst van geldelijke rege
lingen worden verwerkt (art. 100).
Daarna komen al deze cijfers weer ter inzage te liggen en zijn op
nieuw aanleiding tot reclame. Geen buitenstaander heeft ook maar
enig idee van de cijferlawine die het gevolg zal zijn van deze methode
van werken.
Verder zie ik nog het volgende bezwaar: Thans zegt de opsteller van
het voorlopige plan op de informatorische en de stemmingsvergade
ring: „Het project kost x. Subsidie y dus voor rekening van de
eigenaren z. Als gemiddelde had ik me gedacht een zeker aantal hec
taren van een ander aantal van en een resterend aantal
van Straks zal hij moeten zeggen„Voor rekening van het
blok komt een bedrag van z. Van iedere eigenaar wordt nauwkeurig