56
brief en de landmeterskennis verricht kon worden, zonder het eigen
domskadaster te hinderen. En tenslotte: dit eigendomskadaster was
altijd geheel bijgehouden, via enkele eenvoudige boekingen. Want als
de nieuwe gegevens van de overschrijvingsambtenaar binnenkwamen
met het bonte allerlei der akten (bv. splitsingen, samentrekkingen,
nieuwe verkrijgers, vestiging R.v.O. op eigendom, afstand in eigendom
op gouvernementsgrond, enz.), kon e.e.a. in zeer korte tijd zijn bijge
werkt, omdat er niet meer gemeten, berekend en gekaarteerd behoefde
te worden.
Deze in principe zo gezonde opzet is in de praktijk volkomen mis
lukt. De Commissie Motké (1872, Onderzoek naar Belastingwezen en
I'inancieel Beheer) moest dan ook „een levendige schildering geven
van de vicieuse toestand" op kadastraal gebied, zoals Verstijnen (twee
de diensthoofd Kadaster 1876-1890) vastlegde. Deze toestand is door
tal van deskundigen als inderdaad „vicieus" belicht en veroordeeld en
unaniem laken zij de beunhazerij en het zonder deskundig toezicht
werken van deze, vaak lukraak benoemde Gouvernements-landmeters,
die er slechts op uit waren maximale verdiensten voor minimale presta
ties van het publiek te eisen. Zij hadden nl. privé inkomsten via de af
gifte van meetbrieven en landmeterskennissen. De Bas (dit tijdschrift,
jg. 1885, blz. 102) typeert hun werkzaamheden zeer juist door e.e.a.
te vergelijken met „winkeltjes waar de benoodigde stukken voor de
overschrijving van vaste goederen verkocht worden". Wiemans zegt
in zijn hogergenoemd werkje op blz. 61
„De werkzaamheden waarvoor salaris verschuldigd was, werden
verricht; de geregelde bijhouding van de kaarten en registers werd
verzuimd en de samenstelling van nieuwe blokkaarten meest na
gelaten."
Doch zelfs de meetbrieven en landmeterskennissen waren
„meest met weinig zorg, vaak zelfs zeer gebrekkig opgemaakt.
Enkele landmeters hebben alle perceelen, om het even welke vorm
die hadden, in de daarvan opgemaakte meetbrieven voorgesteld door
rechthoeken, waarvan de afmetingen verkregen waren door van de
betreffende perceelen de lengte en breedte door het midden te
meten".
Hoe erg het was heb ik aan den lijve ondervonden toen ik in 1930
Benkoelen (een der laatste G.L.-bolwerken) van zo'n „landmeter"
moest overnemen. En ook op andere kantoren ervoer ik, dat het beste
wat men van de technische en juridische kennis van de heren consta
teren kon, Moskovki's Ihre Ignoranz hat doch Lücken was. Wat hun
kennis van wetten en bepalingen betrof (die praktisch tot uiting kwam
in hun landmeterskennissen en meetbrieven) kan een korte aanhaling
uit mijn Memorie van Overgave van het kantoor Benkoelen Uw haren
doen rijzen
„Deze oude akten bleken dikwijls een aanfluiting van de meest ele
mentaire regels der I. en O.-ordonnantie niet alleen, doch men deelde