Nogmaals Hoge Raad en Ruilverkaveling
116
geleide kadaster. Het is mij dan ook onbegrijpelijk, dat men officieel
stelt aan de resultaten van betere promotieregelingen meer waarde te
hechten dan aan een sinds lange jaren van onverdacht deskundige zijden
en met klem van redenen bepleite zelfstandigheid. Ik vrees, dat de
praktijk zal uitwijzen, dat de voorgestelde maatregelen „halve maat
regelen" blijken en die „geven altijd verlies aan tijd en geld" zoals
Napoleon bij de opzet van het Franse kadaster reeds vaststelde.
Overigens wens ik U van harte geluk met Uw betere promotierege
lingen, die gij ten volle verdient. Doch meer dan 100 kunt gij niet
geven aan werklust en animo. En die hebt gij steeds gegeven en daarom
zullen deze regelingen geen wezenlijk effect sorteren. Want Uw ka
dastraal bestel dateert van het begin der vorige eeuw en het fiscale
fundament ervan heeft niet meer de draagkracht die het nu hebben
moet. Daarvandaan het non possumus dat in hogergestelde aanhalingen
tot uiting komt. En van dit non possumus is mij overtuigend gebleken,,
dat het buiten Uw schuld ontstond en dat gij vele malen getracht hebt
duidelijk te maken, dat het komen moest. Vandaar mijn amende hono
rable.
In mijn „overpeinzingen" stelde ik: „voor een goed eigendoms
kadaster blijven wij en terecht bereid om in het harnas te sne
ven". Ik ben ervan overtuigd, dat gij allen bereid zijt voor Uw zaak,
die zonder twijfel als een landsbelang gezien moet worden, op de bres
te staan. Richt al Uw aandacht, al Uw vechten, al Uw propaganda en
al Uw reorganisatiepogingen op de anachronistische anomalie die de
grondoorzaak van Uw kwalen is. Daarmede bewijst gij Uw plicht te
kennenniet alleen tegenover het Kadaster, maar vooral tegenover den
Lande. Versaagt nietIk wens U succes.
Mr. J. H. JONAS,
Hoofdhypotheekbewaarder, Rotterdam
Kon ik in mijn artikel getiteld „Eindelijk Hoge Raad en Ruilver
kaveling" (dit tijdschrift jg. 1954, blz. 29 e.v.) de conclusie aanneme
lijk maken, dat ons hoogste rechtscollege het standpunt zou innemen,
dat de akte van ruilverkaveling na overschrijving de rechten op de
kavels originair doet verkrijgen, thans heeft de Hoge Raad (in de
zelfde samenstelling) dit uitdrukkelijk neergelegd in een overweging,
luidende als volgt„O. dat het doel van de ruilverkaveling, zoals dit
in de wetten van 1924 en 1938 is nagestreefd en verwezenlijkt, naar
mede blijkt uit de parlementaire geschiedenis, medebrengt, dat nadat de
verkaveling door de overschrijving van de desbetreffende akte in de
openbare registers haar beslag heeft gekregen, de daarin vermelde
rechthebbenden voor de hun daarbij toegewezen rechten in die akte
een onaantastbare titel vinden."
Het eerste gepubliceerde arrest van de Hoge Raad in 1955 (N.J.
1955/1gewezen op 29 oktober 1954, draagt in die publicatie het op-