117
schrift: „Ruilverkaveling. Betekenis van de lijst van rechthebbenden
als bedoeld in art. 46 Ruilverkavelingswet 1938".
Merkwaardigerwijze is ook in het onderhavige geval geen spake van
een proces over art. 84 of 46 van de wet rechtstreeks. Hier was de
aanleiding tot de rechtsstrijd een geschil over de eigendom van een
strook grond waarover een Rechtbankvonnis was gewezen (zie litera
tuuroverzicht N.J. dit tijdschrift jg. 1954, blz. 202). De rechtbank
had iemand toegelaten door getuigen te bewijzen, dat hij eigenaar zou
zijn van een strook grond, die bij het vaststellen van de lijst van recht
hebbenden als eigendom van de kadastrale eigenaar van het perceel
waarvan de strook deel uitmaakte, was aangemerkt.
Eiser had zich bij het vaststellen van de lijst niet tegen deze opvat
ting verzet en nu betoogde de verweerder (in alle instanties), dat de
eis zou moeten worden afgewezen, omdat de eigendomskwestie bij het
vaststellen van de lijst zou zijn beslist.
Rechtbank en Hof gaven oorspronkelijk eiser echter gelijk en ook
de Hoge Raad verwierp het verweer-door te overwegen als hiervoor is
geciteerd. Waarop in het arrest volgt, dat om deze onaantastbaarheid
te bereiken het geenszins noodzakelijk en ook niet voor de hand lig
gend is te voren de rechtstoestand van de in de verkaveling begrepen
gronden in overeenstemming te brengen met de inhoud van de in
art. 46 van de Ruilverkavelingswet '1938 bedoelde lijst van rechtheb
benden. De betekenis van het wettig komen vast te staan van de lijst
en de schattingen is alleen: te bepalen dat van dat tijdstip af de ruil
verkaveling verder op grondslag van de lijst zal verlopen.
Uit de conclusie van de Advocaat-Generaal Prof. Langemeijer citeer
ik nog het volgende
„Wat echter voor mijn mening (dat de uitspraak van het Hof juist
was) de doorslag geeft, is de overweging dat de positieve werking
(„abstracte" ware wellicht zuiverder) die de lijst in ieder geval met
het tot stand komen van de ruilverkaveling verkrijgt, een opoffering
van eigendomsrechten kan betekenen, waarvan de enige rechtsgrond
is de noodzakelijkheid om de ruilverkaveling onaantastbaar te maken.
Een dergelijk, onder omstandigheden zwaar, offer nu mag naar mijn
mening niet vroeger worden opgelegd en daardoor nog zwaarder
worden dan het doel van het offer nodig maakt, d.i met het moment
van het perfect worden van de verkaveling."
In de uitvoerige noot onder het arrest vindt men ook nog één en
ander over de uitdrukking „positieve werking" die één en andermaal
door partijen wordt gebruikt, in deze zinsnede„hier is niet sprake
van een positief (boekings)stelsel, maar van „abstracte werking" van
de overschrijving van de akte van ruilverkaveling". Merkwaardig is
hier de opmerking, dat „na het voltooien van de ruilverkaveling eige
naar en derden van de titel en kadastrale omschrijving geheel zeker
zijn, de titel wordt onaantastbaar".
Of de schrijver van de noot nog een tegenstelling ziet tussen de titel
en de kadastrale omschrijving in dien zin dat de eerste wel en de
tweede niet „onaantastbaar" zou zijn geworden, blijkt niet.