121 geeft de schrijver een summier overzicht van de behandeling der Ruil- verkavelingswet 1954 in de Kamers om dan direct over te gaan op een bespreking van de wettelijke bepalingen. Dit geschiedt in een 12-tal hoofdstukjes, waardoor de verschillende onderwerpen goed uit elkander gehouden worden en de overzichtelijkheid bevorderd wordt. In de marge wordt verwezen naar de artikelen. De schrijver volgt bij zijn behandeling ongeveer de loop van de procedureslechts twee onder werpen bespreekt hij geheel afzonderlijk, nl. in hoofdstuk XI „De toewijzing van kavels aan openbare lichamen" en in hoofdstuk XII „De bedrijfseconomische sanering". In hoofdstuk XI wordt uiteengezet, dat toedeling van kavels aan de Staat onder de oude wet (art. 13) slechts mogelijk was als gevolg van betaling van de ruilverkavelingskosten in grond en dat alle verdere toedelingen aan de Staat (indien deze tenminste geen grond in het blok bezat) voor een belangrijk deel berustten op de „handigheid" van de samenstellers van het plan van verdeling, maar niet op enige wet telijke bepaling. Thans bestaat deze bepaling wel (art. 13 nieuwe wet) en Mr. van Leeuwen geeft een heldere beschrijving van de redenen waarom deze kaveltoewijzing gewenst is en van de behandeling van dit artikel in de Tweede Kamer. In hoofdstuk XII neemt de schrijver de bedrijfseconomische sane ring onder de loupehij moet erkennen, dat, hoewel de wet enige sane ringsmogelijkheden biedt, deze bepalingen toch „slechts beperkte per spectieven openen en van een systematische wettelijke sanering nog niet kan worden gesproken." Wat deze sanering betreft, de grootste moge lijkheden liggen buiten het wettelijke terrein (aankoop via de Stichting Beheer Landbouwgronden, uitgifte van gronden in de nieuwe polders aan eigenaren uit een ruilverkavelingsgebied, speciale faciliteiten aan ruilverkavelingsemigranten). In dit verband zou ik willen opmerken, dat het ie lid van art. 12 m.i. geen mogelijkheid tot sanering biedt, hoewel de schrijver op blz. 40 het tegendeel beweert. Hier wordt immers de eigenaar van gronden, gelegen in een goedgekeurd bestem mingsplan, de gelegenheid geboden algehele uitbetaling in geld te ver werven. Maakt hij van dit recht gebruik, dan betekent dit, dat de agra rische waarde van zijn grond niet van de totale agrarische waarde van het blok wordt afgetrokken, m.a.w. dat de overige eigenaren geen grond voor hem behoeven af te staan. Dit kan men echter moeilijk sanering noemen. Op blz. 2 somt de schrijver nog eens de motieven op die de regering tot indiening van het wetsontwerp hebben bewogen. Als eerste aan leiding wordt genoemd „het bereiken van een snellere verwezenlijking van het praktische resultaat van een ruilverkaveling". Hierop is de schrijver in het geheel niet meer teruggekomen, terwijl daar toch wel enige reden toe was, want juist dit doel wordt door de nieuwe wet zeker niet bereikt. In hoofdstuk III „Behoefte aan ruilverkaveling" merkt de schrijver op blz. 6 op: „per jaar kan ongeveer 20.000 ha worden verkaveld". Dit getal geeft wel een zeer optimistisch beeld van de huidige toestand.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 19