106
zijn dan een aanval op de bij acclamatie aangenomen motie i.z. die
vierde Staatscommissie. Overigens slaat dat „meer passend" óók op
de omstandigheid, dat ik niet goed weg wist met bepaalde inzichten,
uitlatingen, reacties e.d., die ik in Uw literatuur aantrof. Er zaten voor
mij onverklaarbare elementen in (ik zal verderop daar nog iets over
zeggen) en ook daarom leek mij voorzichtigheid geboden. Dat de aan
gehaalde kritiek, overigens uit Uw eigen kring, niet altijd vleiend klonk,
geef ik mijn opponent toe. Maar met het verdoezelen van feiten en
feilen kan Uw zaak toch bezwaarlijk gediend zijn, waar gij reeds vele
decennia de zo nodige reorganisatie nastreeft en telkens bot vangt?
En wat mijn luchtige stijl betreft: ik ontken, dat deze de reverentie
miste die het onderwerp toekomt. Ik geloof niet in zwaarwichtige be
togen als middel om belangstelling te wekken en aldus iets te bereiken.
Moeilijke problemen worden er, vooral voor de outsiders die óók bij
de kadastrale vraagstukken betrokken zijn, nog onverteerbaarder door
en onze vaak zo droge kost nog droger. Wij hebben misschien
een droog vak, dat niet tot de verbeelding van outsiders spreekt. Maar
wij zijn toch niet de droogstoppels, waaronder de zich-noemende-
stukkiesschrijvers (als bv. onlangs weer de Elsevierse Praetvaer deed)
ons zo gaarne en zo herhaaldelijk rubriceren? Laten we dan gedegen,
maar niet zwaartillend en .zwaarwichtig debatteren! En bijvoorbeeld
het beeld van een kadastraal karretje mét fiscale huif nemen voor wat
het is, een illustratieve kruiding van een droog onderwerp. En,
ofschoon het niet ter zake ismoeten we aan die te wraken rubricering
niet eens iets doen? Nademaal zij zeker niet bevorderlijk is voor onze
moeizame propaganda inzake het landmetersvak; en ook en vooral met
het oog op de weinige animo voor de g.i. studie, die, speciaal voor de
kadastrale landmeetkunde, bebeursd blijkt te moeten worden.
Het zal duidelijk zijn, dat mijn amende honorable niet de zoëven
behandelde tegenwerpingen betreft. De titel van dit opstel werd mij
ingegeven door een zakelijker en deskundiger voorlichting. Ik schrijf
expresselijk „voorlichting", omdat men blijkbaar onderkende, dat ik
voor een goede zaak streed en deze voorlichting in de vorm van
kamerverslagen, extracten uit oudere tijdschriften e.d. voor mij als
buitenstaander nodig oordeelde om die goede zaak in zijn werkelijke
proporties te kunnen zien en op de juiste wijze te kunnen dienen.
Allereerst geeft deze kritiekloze voorlichting mij het volgende in de pen
Stel dat er een opponent ware geweest, die mij geschrevën had:
„Tussen de regels van Uw „overpeinzingen" lees ik een kritiek op
de ambtenaren van het Kadaster. En wel het verwijt, dat zij bij her
haling faalden in hun streven naar een goed eigendomskadaster",
dan zou ik erkend hebben, dat gij, naar het mij voorkwam, Uw vele
pogingen in die richting niet functioneel overtuigend wist te integreren
in een acceptabel resultaat. Ik erken bij dezen, dat ik die mening Ivad.
En waar ik nu toch aan het biechten ben: ik zocht doch miste een
strakke lijn in Uw vele en velerlei pogingen. Ook dit vond ik bedenke
lijk. Wel viel het mij telkens en steeds door op, dat in Uw corps de