171 R1 en Ro zijn voor elk van de vierkanten 5 XRi is dus, voor de twee vierkanten 10. De m.f. in EF is echter meer dan tweemaal zo groot als die in BC, zodat dus XR1 de nauwkeurigheid overschat. Dat dit ook voor langere kettingen geldt, blijkt uit het onderzoek van Prof. Gast (Zeitschrift für Vermessungswesen, 1926, blz. 712-726). Het lijkt niet onaannemelijk dat, wat hier voor vierkanten is bewezen, ook voor willekeurige vormen van vierhoeken zal geldendat dus, in het alge meen, 'SIR1 een onderschatting geeft van de nauwkeurigheid in de eind- zijde van de ketting, zelfs al zou R1 goed zijn. Verder blijkt nog uit de afgeleide formules, dat vereffening van de twee vierkanten samen geen noemenswaardige verbetering in de mid delbare fouten van de punten B en C ten gevolge heeft. 3. Slotbeschouwing. Uit de tabellen blijkt dat R-i' voor rechthoeken en trapeziums, gezien de afrondingen in R tot op gehele getallen, goed overeenkomt met de relatieve middelbare fout in de zijde BC. Voor de ruit echter geeft Ri' een onderschatting; R^" komt hiervoor meer overeen met de wer kelijkheid. Ri geeft dus, als de figuur niet te veel van een vierkant afwijkt, een juiste maat voor de nauwkeurigheid, ondanks de fouten die aan de P-formule kleven. Het heeft alleen weinig zin in dit geval ook nog R2 te bepalen, daar door R1 de nauwkeurigheid al geheel be paald is. Boven is op deze bladzijde al aangetoond dat XRi een onder schatting geeft van de rel. m.f. in de eindzijde, ook al is R1 goed. Tenslotte nog dit: door de Coast Geodetic Survey worden voor kettingen maximumeisen gesteld aan het sterktegetal; men kan na tuurlijk ook andere eisen stellen, zoals b.v. deze, dat punten fouten- ellipsen moeten hebben die binnen een cirkel met een bepaalde straal liggen. Op de vraag in hoeverre de door de C. G.S. toegepaste methode de voorkeur verdient, is hier niet ingegaanwe hebben alleen trachten na te gaan of de formule voor R juist is of niet. Lijst van geraadpleegde werken Wright Hayford, „Adjustment of Observations". D. van Nostrand Cy, New York, 2nd edition, 1906. Jasper S. Bilby, „Reconnaissance and Signal Building". Special Publication No. 93, U.S.C. G.S. 1923. William Musseter, „Manual of Reconnaissance for Triangulation". Special Publi cation No. 225, U.S.C. G.S. 1941. F. R. Gossett, „Manual of geodetic Triangulation". Special Publication No. 247, U.S.C. G.S. 1950. T ijdschriflartikelen Prof. P. Gast, „Grundsatzliches zur Anlage einer Dreieckskette". Zeitschrift für Vermessungswesen, 1926, blz. 712. M. Kneissl und G. Strasser, „Zur Auswahl der Dreiecksketten und Bestimmungen der Langen und Richtungsübertragungsfehler". Bulletin Géodésique, 1951, blz. 123. „Resolutions proposed on the subject of first order bases and triangulations". Bulletin Géodésique, 1930, blz. 273.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 17