179
plaat, waarin een vierkante opening met schaalverdelingen langs de
binnenomtrek.
Bij de kaartering gebruikt men alleen de schaalstok. Van een trans-
versaalschaal wordt nergens gesproken. Het gebruik van een passer
wordt geacht onnauwkeurigheden te veroorzaken (blz. 25) die door
andere „handgrepen" voorkomen kunnen worden. Verwezen wordt
naar „Cours élémentaire de topographie" door Dubuisson (Édition
Eyrolles).
Wel wordt het gebruik van een piquoir voor de nauwkeurigheid
nuttig geacht en is op blz. 26 omstandig en met een tekening toegelicht,
hoe men met twee driehoeken een loodlijn kan trekken. Het „ombogen",
niet met de passer maar met de schaalstok, is op blz. 27 (met een
tekening toegelicht) uitvoerig beschreven. Een ter zijde van de meetlijn
liggend punt waarvan de plaats door een loodlijn met ruw benaderde
rechte hoek („méthode des fausses abscisses et ordonnées") en een
treklijn is bepaald, is als voorbeeld genomen, waarbij wordt herinnerd
aan de benaderingsformule voor het voetpunt. Dergelijke controle- en
benaderde berekeningen moeten bij de kaartering ook voor het overige
deel van het veldwerk worden gemaakt. De typische meetkundige
constructie (zie hiervóór) geeft daar vaak aanleiding toe. Verwezen
wordt naar „Procédés et méthodes des levés topographiques aux grandes
échelles" van Dubuisson (Édition Eyrolles).
Verder wordt in deze afdeling de poolcoördinatenmethode van kaar
teren vermeld en de beschrijvingswijze van de hoogtepunten. Het ge
bruik van de gradenboog met loupe (van Simpa) is uitvoerig beschreven.
Op duidelijke wijze en aan de hand van 'figuren wordt op blz. 35^4°
verklaard hoe de hoogtelijnen 101 en 102 (op hele meters) rechtlijnig
geïnterpoleerd worden tussen twee opgemeten en gekaarteerde punten,
waarvan de, uiteraard toevallige, hoogten respectievelijk bedragen A
102, 5 en B 100, 5.
Van de verschillende, voor de constructie van de vierde evenredige
bruikbare instrumentjes is de „isograaf" van Sanguet op blz. 37
afgebeeld.
Het in inkt zetten van het minuutplan geschiedt altijd in lijnen van
verschillende kleur en met een nauwkeurigheid van 1/20 tot i|io mm.
Regels zijn vastgesteld voor het formaat, de kleuren enz. Van de
minute wordt een calque gemaakt. De tekenaar die calques vervaardigt,
moet steeds het einddoel „reproductie" voor ogen hebben. Raadgevingen
zijn verstrekt voor het gebruik van calqueerpapier.
De mededelingen over trekpennen, de wijze van hanteren en hoe
men ze kan slijpen, zullen van goede bron zijn. Het slijpen van de pen
is wel een zo moeilijk werk, dat de auteurs aanraden de gegeven aan
wijzingen, die wij niet geheel onderschrijven, eerst maar te beproeven
op afgedankte pennen.
Vorm en constructie van trekpen en orleonpasser (fig. 4°> 4B 42> 5$
en 59) doen „klassiek" aan. Ook in Frankrijk zullen wel betere soorten
verkrijgbaar zijn. Herhaaldelijk wijzen de auteurs er op, dat de tekenaar
in de hoogste graad begrip moet hebben voor verfijnd tekenwerk.