193
rekening thans geheel gereed is, voorzien van rekenvoorbeelden, zodat
gehoopt mag worden, dat dit boek nog in 1955 het licht zal kunnen
zien. Dit zal een werkelijke bijdrage leveren tot de verbreiding van de
methode van Tienstra, ook in het bijzonder doordat in de voorbeelden
duidelijk is gemaakt, op welke manier men deze methode moet han
teren, en ermee wordt gedemonstreerd, welke grote voordelen deze
werkwijze biedt.
Ik geloof niet te overdrijven, wanneer ik zeg, dat dit boek, dat dus
ongeveer gelijktijdig gaat verschijnen met de onthulling van de stoffe
lijke afbeelding van Tienstra, het eigenlijke monument is, dat te zijner
nagedachtenis niet alleen in het eigen land, maar in het bijzonder inter
nationaal van betekenis zal blijken te zijn. Het borstbeeld zal de her
innering aan hem levend houden in het Geodesiegebouw, Tienstra's
levenswerk zal spreken tot komende geslachten over de gehele wereld.
Dat is een waarachtig monument en zijn geschenk, dat hij zijn opvolgers
ter bewerking in hun handen heeft gelegd. Zij zijn het, die hierop
zullen voortbouwen, in eerbied gedenkend hem, die hun voorging en hun
de huidige fase van ontwikkeling heeft voorbereid en mogelijk gemaakt.
Tienstra zou echter minder een uitzonderlijke persoonlijkheid zijn
geweest, indien hij niet meer zou hebben betekend dan besloten ligt
in zijn wetenschappelijke erfenis. Zeker, voor de geslachten die na ons
komen, is dit de hoofdzaak en blijft de mens meestal in de schaduw.
Het gaat ermee als de betekenis van een beeld, zoals ik dat daarstraks
heb getekend. Voor ons, tot wie een goed portret en een goed beeld een
wereld vol leven en warmte kunnen betekenen, geput uit de herinnering
aan de omgang met Tienstra, ligt dit volkomen anders. Voor ons is het
ook de volstrekt menselijke zijde van zijn persoonlijkheid, die wij zo
vanzelfsprekend mede op de voorgrond stellen bij de gedachte aan deze
goede vriend.
Zijn karaktereigenschappen zijn voor de buitenwereld in bredere kring
zichtbaar geworden in de na-oorlogse jaren van zijn activiteit. Ik heb
er reeds in de vooroorlogse jaren, tussen '30 en '40, als misschien zijn
naaste medewerker, in hoge mate van kunnen profiteren. Tienstra was
zich volkomen bewust van zijn uitzonderlijke begaafdheid op het ter
rein van zijn directe wetenschappelijke activiteit, van zijn kennen en
kunnen, dat ver uitstak boven dat van hen, die onmiddellijk naast hem
werkten. Was het een zeker onbewust inzicht in de betrekkelijke waarde
van alle wetenschap en verstandelijk kennen en kunnen op het vlak
van het menselijke, dat hem niet alleen behoed heeft voor een preten
tieuze levenshouding, maar dat in tegendeel daarvan, hem altijd bereid
maakte, met een mild gebaar de helpende hand te reiken, daar waar
andermans gaven tekort schoten? Indien iemand het geweten heeft,
dan zeker Tienstra, dat waarnemingsrekening belangrijk moge zijn,
maar dat het bepaald niet alles en zeker niet het laatste woord in het
menselijk leven is. Misschien zelfs nog meer dan in de wetenschap
heeft zijn kracht gelegen in de kunst om een wezenlijke ik-gij ver
houding te scheppen. Wij allen weten, hoe moeilijk het is met som
mige mensen in een werkelijk persoonlijke verhouding een gesprek te