158 nergens waar (2) wordt geciteerd gegeven. Op bladzijde 238 van het bovengenoemde werk vinden we de volgende formule m2iog«B= - (u')2S, (SA2 SASs 8b2) (3) u' is hierin de gemiddelde m.f. in een hoek na de vereffening. Voor deze u' wordt de volgende formule gegeven («')2 n~— um2 (4) n waarin n het aantal waargenomen hoeken, nc het aantal voorwaarden (horizon-, driehoeks- en sinusvoorwaarden) en um de m.f. in een hoek voor de vereffening is. Het bewijs van (4) kan als volgt gegeven worden. Stel we hebben n waarnemingen waartussen nc voorwaarden bestaan; de waarnemingen hebben cofactoren g11. ,gnn. Alle correlatie is nul. Bij vereffening volgens het eerste standaardvraagstuk is de cofactor van een waarneming na vereffening: git guUifgnUiTGfa- i van I tot n, p, <j van 1 tot De verhouding van een cofactor na de vereffening tot die voor de vereffening is dus 1 gHUifUiT G f<7. Deze verhoudingen zijn dus I G prr i g22u^u2 Gptr etc. Dit opgeteld geeft juist 11 nc. Formule (4) volgt hieruit onmiddellijk, in woordende gemiddelde verhouding van de cofactor van een waarneming na de vereffening tot die cofactor voor de vereffening is gelijk aan de verhouding van het aantal noodzakelijke tot het totale aantal waarnemingen. Als nu nog ingevoerd wordt u, de m.f. in een richting, dan is um2 2u2. Dit, samen met (4) ingevuld in (3), geeft: A *yi M2log -n--- M2 (SA2 SA 8b 8.b2) (5) Nu is uan MuIOS an, als M log e; deze factor ontbreekt dus in (2). Verder zijn (2) en (5) identiek, afgezien van het kleine verschil tussen D en n (D n 2). De redenering gevolgd om tot (3) te komen is deze: stel we hebben een driehoeksnet en willen iets weten over de nauwkeurigheid van een bepaalde zijde. We kiezen daartoe uit het net een ketting van de het best gevormde driehoeken tussen de basis van het net en de beschouwde

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 4