162 123-162) dat (9) juistere waarden geeft dan (8); voor de door hem beschouwde kettingen komen de met (9) berekende middelbare fouten vrij goed overeen met de streng berekende. Nog een foutje in de f?-formule is dit: D is niet het aantal waar nemingen n, maar n 2, wat gemotiveerd wordt door de opmerking dat de beginlijn volkomen bepaald is en dus de richtingen hierlangs niet meetellen. Dit is natuurlijk niet juist; alle waarnemingen moeten mee geteld worden. Door n 2 in plaats van n te gebruiken wordt R te klein; hoe groter het aantal waarnemingen, hoe kleiner het effect hier van echter is. In (8) en (9) is het onverschillig welke hoek A en welke B is, in (7) echter niet. A is hier de hoek in de eerste driehoek van de ketting tegenover de te berekenen zijde, B tegenover de zijde waar van uit gegaan wordt (zie fig. 6). Zoals reeds eerder is gezegd, worden door de C. G.S. vooral kettingen van volgemeten vierhoeken gemeten. Teneinde het sterkte getal te kunnen vergelijken met de in deze figuren optredende middel bare fouten, zullen nu voor verschillende vormen van vierhoeken middelbare coördinatenfouten en relatieve middelbare coördinaten- fouten worden bepaald. Berekening van middelbare fouten 1. Voor verschillende vormen van volgemeten vierhoeken volgt hier de berekening van de middelbare fouten, waarna deze worden verge leken met de sterktegetallen voor die figuren om te zien of hiertussen enige overeenkomst bestaat. We gaan hierbij uit van de volgende onderstellingen (zie fig. 7) 1. De basis AD is foutloos. 2. Alle richtingen hebben gelijk gewicht 1 en zijn onderling corre latie vrij. Verder is nog het volgende van belang: we kiezen een assenstelsel met de positieve x-as langs AD en de oorsprong in A de lengte AD noemen we b en p is de bekende waarde 636620 dmgr. Uitgaande van het bovenstaande kunnen we nu foutenellipsen en relatieve-foutenellipsen voor de punten B en C bepalen. Voor drie soorten vierhoeken zullen we dit doen, nl. rechthoeken, ruiten en tra peziums. We zullen voor elk van deze vormen algemene formules op stellen, waarin een parameter voorkomt die verband houdt met de vorm van de figuur. ia. Berekening van m.f. bij de rechthoek. We willen dus weten de m.f. in AX en AY en in de coördinaten van B en C (zie fig. 8). Als parameter nemen we a cotg (2—1). Door a te variëren kunnen we alle mogelijke vormen van rechthoeken in beschouwing nemen. De gang van de berekening is als volgteerst worden de voor- waardevergelijkingen opgesteld, drie driehoeksvoorwaarden en een sinusvoorwaardehieruit vinden we de normaalvergelijkingen en op-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 8