219 Sectie 16, sectie I-I3, sectie III8, sectie IV4, sectie V9. Iedere zitting duurde 1^2 uur. Hierbij kwamen nog een aantal min of meer besloten zittingen van studiegroepen. Twee middagen waren bestemd voor een gemeenschappelijke zitting van sectie V van de A.I.G. met de Association Internationale de Seis mologie et de Physique de l'intérieur de la terre. Deze zittingen vielen helaas samen met die van sectie I en II, zodat de schrijver dezes verstek moest laten gaan. Het laat zich aanzien, dat dit systeem van gemeenschappelijke zittingen van secties van de A.I.G. met één of meer der andere asso ciaties in de toekomst in versterkte mate voortgang zal vinden. Het grote belang van het tegelijkertijd vergaderen van de verschillende associaties wordt hierdoor wel onderstreeptde samenbundeling van deze associaties in de U.G.G.I. is dus een gelukkige greep geweest. Notities betreffende de behandelde onderwerpen Sectie I. Studiegroep 1. Hier ging de discussie over de vraag hoe de toe voeging van punten op het fysisch aardoppervlak aan punten op de rekenellipsoïde gekozen moet worden en vooral wat hier de betekenis van de geoïde is. Ieder was zich wel bewust, dat het hier om een der grondproblemen van de geodesie ging. In dit verband was de openingsrede van de voorzitter der A.I.G. Prof. Baeschlin (Versuch einer Methodologie der Geodasie) van grote betekenis. Baeschlin toonde ook in een korte nota aan, dat de krom ming van de loodlijn zeer moeilijk te berekenen is i.v.m. de dichtheids- verhoudingen in de aardkorst. Dupuy gaf een vergelijking tussen geoï de en ellipsoïde, ook de drieassige ellipsoïde, als referentievlaktot een scherpe conclusie kwam hij niet. Ledersteger behandelde „die exakte Definition der naturtreue trigonometrische Netze", waarmee hij blijk gaf de opinies van Vening Meinesz te ondersteunen, o.a. neergelegd in diens publicatie „Physical Geodesy I, II", Kon. Ned. Akad. v. Wetensch., A'dam 1953. Een goed overzicht van de zeer uitvoerige studies van Ledersteger kan men vinden in het artikel „Die translative und die projektive Methode der astronomischen Geodasie", Schw. Z. f. V. u. K. Nrs. 6, 7, 8 van 1954. Ook Marussi beschouwt kennelijk de geoïde als een wezenlijk referentieoppervlak, hoewel de door hem verstrekte nota slechts enkele incidentele aanwijzingen bevat en hij door afwezigheid geen deel kon nemen aan de discussie. O'Keefe sloot aan bij een eerder door Vening Meinesz behandeld gegeven in zijn publicatie „The isoparametric method of mapping one ellipsoid on another", Transactions American Geophysical Union, Vol. 34, Nr. 6, 1953. De schrijver dezes voelde zich in dit gezelschap nogal eenzaam, daar hij terugkeerde tot de door Helmert ontwikkelde gedachtengang. Bij zo zeer tegenstrijdige meningen is het duidelijk, dat een conclusie niet getrokken kon worden. Het werk van deze studiegroep zal dan ook worden voortgezet. Wel is duidelijk, dat het grensgebied tussen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 13