220
de studiegroepen I en 3 niet scherp aangegeven kan worden. Dit bleek
wel uit de, hoewel enigszins verzwakte, herhaling van de discussie bij
studiegroep 3. Enigszins buiten het gebied van groep 1 viel de publica
tie van B. H. Chovitz„Some applications of the classification of map
projections in terms of the metric tensor to the second order", Bollet-
tino di Geodesia e Scienze Affini, 1954.
Studiegroep 2. Vermeld werd reeds eerder het interessante algemene
rapport van Prof. Hart. De voorzitter-rapporteur Ross verwerkte de
resultaten van de eigenlijke studiegroep in drie gedegen rapporten
„Dong Lines", „Shoran Trilateration Adjustment" en een uitvoerige
bibliografie met onderverdeling: „Articles related to Electronic Length
Measurement and Adjustment" en „Long Line Computation". Brazier,
hoofd van de rekenafdeling van het Directorate of Colonial Surveys
in Engeland, hield een belangwekkende voordracht over de invloed
van de rekenaar op de ontwikkeling van nieuwe meet- en rekenmetho
den in de geodesie. Dit naar aanleiding van zijn rapport „Adjustment
of Radar Triangulation", waarin hij de toepassing gaf van de door
Hotine in 1947 naar voren gebrachte aposfeer als rekenoppervlak op
de vereffening van het Canadese shoran-net. Over dit net zelf ging
het rapport van Ross: „Shoran Trilateration in Canada 1949-1953".
De behandeling van dit rapport, evenals van de jongste ontwikkelingen
op dit gebied in de U.S.A., schijnt plaats te hebben gevonden in een
speciale bijeenkomst van de studiegroep. Verstelle diende het rapport
in„An Evaluation of the Accuracy of Decca as a Means of Distance
Measuring over Land", een uitstekende analyse van de bereikte resul
taten. Merkwaardig en veelbelovend is ook de ontwikkeling van nieuwe
afstandsmeters van het type geodimeter. Bjerhammar en Gigas bericht
ten over deze ontwikkeling in Zweden resp. Duitsland. Het lijkt wel
zeker, dat binnen enkele jaren, ook voor de lagere geodesie, economisch
en praktisch bruikbare electronische afstandsmeters op de markt zullen
verschijnen.
Studiegroep 3. Wegens het persoonlijk deelnemen aan deze groep zou
ik over haar werk het best verslag kunnen uitbrengen, ware het niet,
dat een zo overweldigende hoeveelheid rapporten is ingediend. Ik zal
dus moeten volstaan met het geven van een overzicht.
Door een aantal landen zijn analyses gemaakt van de jongste ver
effening en berekening van het Europese driehoeksnet. Zo door Ölan-
der (Finland), Dupuy (Frankrijk), Ledersteger (Oostenrijk), Mar-
chant (België), Pierrakeas (Griekenland), Bruins (Nederland), Trom-
betti (Italië), Kneissl (Duitsland), Zwitserse Geodetische Commissie,
Schive (Noorwegen). Gebleken is wel, dat de resultaten van deze
berekening in het algemeen aan de eisen van de lagere geodesie vol
doen. Zeer gewaardeerd is de hulp geboden bij deze berekening door
Amerikaanse geodetische diensten, de U.S. Coast and Geodetic Survey
en de Army Map Service. Helaas zijn een vrij groot aantal kleinere
maar niet onbelangrijke fouten in de berekening ingeslopen, waarop
vooral Ölander in zijn zeer goed gedocumenteerd rapport heeft ge
wezen.