235 kunnen noemen en in dit opzicht was, hoewel op zeer veel grotere schaal, Einstein bij de ontwikkeling van zijn relaviteitstheorie een goed ingenieur. U weet allen hoe groot de invloed van dit werk van Einstein was op de meer schoolse filosofie en welke strijd hierdoor in de filosofische wereld ontketend werd. Nu krijgt men uit de popu laire litteratuur wel eens de indruk, dat deze kwesties slechts belang rijk zijn voor zulke grootse theorieën als de relativiteitstheorie en daar na de quantenmechanica. Maar niets is minder waarbij ontwikkeling en toepassing van iedere theorie heeft men hiermee te maken en vooral bij die gebieden der wetenschap waar het waarnemingsmateriaal over vloedig is. En dit maakt dat juist de geodesie een bij uitstek gunstig toepassingsgebied is. Wanneer ik het werk van Tienstra overzie en denk aan de gesprekken die ik met hem heb mogen voeren, dan staat voor mij vast, dat hij met deze problemen geworsteld heeft en dat hij ons in vele opzichten, de juiste weg heeft gewezen om tot een oplossing te komen. De wetenschap staat echter niet stilgeen wonder dat wij nu afwijken van resultaten door Tienstra gevonden. Dat wij soms met zekerheid denken te kunnen afwijken is eerder als een hulde te be schouwen aan de man die onze geodetische denkwijze zo wist te ver fijnen en te verscherpen Maar U zult zich ongetwijfeld afvragen: wat heeft deze inleiding te maken met het onderwerp „theorie en praktijk", waarover ik U be loofd heb te praten? De inleiding is echter nodig om U duidelijk te maken enerzijds hoe ver theorie en praktijk van elkaar verwijderd kunnen zijn, anderzijds hoe nauw zij met elkaar verbonden zijn, ja moeten zijn als wij goede ingenieurs willen heten. Jaren geleden heeft „de praktijk" „Delft" verweten, dat bij alle getheoretiseer de praktische toepassing uit het oog verloren werd. Enige jaren geleden heeft collega Roelofs bij een zelfde gelegenheid als nu een uitnemende toelichting op de opleiding voor geodetisch-ingenieur gegeven; een verdediging zou ik zijn voor dracht niet willen noemen. Nu moge het mij gegeven zijn, U een nadere toelichting te geven op onze denkwijze, om U eens te meer duidelijk te maken, dat een zo fundamenteel mogelijke ontwikkeling van de theorie noodzakelijk is voor een juiste handelwijze bij de praktische hantering van de geodesie. Ik ben mij hierbij zeer wel bewust van het persoonlijke, dus subjectieve, karakter van deze beschouwingen, maar heb toch de overtuiging, dat zeer veel van wat ik zal meedelen ook geldt voor de gedachtengang van mijn collega's. Eerst zal ik enkele veel gebruikte begrippen introduceren Stel een groep waarnemers heeft gedurende ettelijke jaren slechts zwarte kraaien in Nederland waargenomen. Een generalisatie van deze waarneming is nu, dat men verklaart, dat in Nederland niet anders dan zwarte kraaien voorkomen. Men noemt dit een gevolg trekking door inductie. Deze gevolgtrekking is hiermee niet bewezen. Immers zodra eenmaal een niet-zwarte kraai wordt waargenomen in Nederland ïs de onwaarheid van de generalisatie aangetoond. Het in ductieproces is dus van nature zwak.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 29