240 lende gedeelten van de boomgaard of ook peren die in hun groei door takken of andere oorzaken gestoord zijn? En heeft men door een experiment de middelbare fout van hoek meting met een zekere theodoliet bepaald, mag dan voor de hoekmeting met een zelfde type theodoliet in een vraagstuk van puntsbepaling deze waarde van de middelbare fout ingevoerd worden? Gebezigd wordt dan vaak de uitdrukking „er is gemeten onder dezelfde om standigheden". Welaan, daar komt weer de toevoegingsdefinitie om de hoek kijken. En tenslotte het probleemtussen welke grootheden worden nu eigenlijk de voorwaardevergelijkingen opgesteld? In de leerboeken der mathematische statistiek wordt eenvoudig aangenomen, dat dit de door ons zo genoemde midwaarden zijn. Maar de redenering die hiertoe leidt moet een ruim gebruik van toevoegingsdefinities maken. Het is mede door dit alles, dat de theorie der waarnemingsrekening zo boeiend is. Maar ook anderszins is deze theorie interessant. Vereenvoudigingen worden toegepasthistogrammen worden vervangen door de mathema tisch eenvoudiger te hanteren continue en differentieerbare krommen van Laplace-Gauss, niet-lineaire functies worden via reeksontwikke lingen van Taylor door lineaire vervangen, uitkomsten van meet- en rekentechniek worden afgerond, fysische storingsinvloeden, zoals bui ging van lichtstralen, worden verwaarloosd, teneinde de voorwaarde- vergelijkingen niet al te gecompliceerd te maken, maar waardoor mo- delfouten geïntroduceerd worden. En de vraag of dit alles nu maar mag, kan beantwoord worden met te wijzen op de onvermijdelijke onzekerheid van het proces van opstellen en inschakelen van het model. Het is alles een kwestie van afweging van factoren. Gemak kelijker gezegd dan gedaan trouwens Maar een inzicht in dit probleem brengt ons al een heel eind op weg. Het verklaart waarom grootheden als midwaarden, middelbare fouten en correlatiebedragen door getallen met slechts enkele verant- wcorde cijfers gegeven kunnen worden, ongeacht het vaak grote aantal cijfers dat berekend schijnt te kunnen worden uit de voortplantings- wetten. Zeer veel studie- en rekenwerk moet worden verzet om een idee te krijgen van de mogelijkheden van de genoemde afweging van factoren. Maar één ding weten we aleen verandering van gewichten heeft betrekkelijk wemig invloed op de numerieke waarden van ver effende waarnemingen. Dit geeft ons een mogelijkheid het vereffenings- vraagstuk te vereenvoudigen. Maar wat is nu de waarde van de met de rekentechniek van de methode der kleinste kwadraten verkregen getalwaarden van middelbare fouten en correlatietermen van afge leide grootheden? Het blijkt dat een vrij gecompliceerde theorie nodig is om aan te geven op welke wijze de gewichten vereenvoudigd moeten worden, opdat toch getalwaarden worden verkregen die een zekere fysische betekenis hebben.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 34