245 verticaal vlak (bij een constant azimut dus) of op gelijke hoogte. Als voorbeeld van de eerste methode is de lengtebepaling uit meridiaan doorgangen te noemen. De tweede methode vindt men terug in de metingen met het prisma-astrolabium. Toch kon een klassiek prisma-astrolabium niet als eerste-orde-instru- ment worden betiteld. Het optische systeem werkte het ontstaan van persoonlijke fouten daarvoor teveel in de hand. Het is de Franse astro noom Dr. A. Danjon echter gelukt het instrument zodanig te verbete ren, dat het nu beslist wel als een eerste-orde-instrument mag worden beschouwd. De verbetering bestaat uit het plaatsen van een zgn. wol- lastonprisma in de stralenbundel, waardoor alle bestaande bezwaren nagenoeg geheel zijn verdwenen. Verschuift men het prisma in de lengterichting van de stralenbundel, juist op het moment, dat in het gezichtsveld het directe en het indirecte beeld van de ster even hoog staan, dan kan men dit even hoog laten staan prolongeren tot ongeveer io sec. Deze verschuiving wordt door motoraandrijving verkregen kleine correcties kunnen met de hand worden „bijgestuurd". Tijdens de verschuiving worden op regelmatige afstanden electrische contacten gemaakt, die bv. op de chronograaf kunnen worden geregistreerd. Er is in wezen dus een onpersoonlijke micrometer geschapen. Men heeft met het prototype sinds 1953 in Parijs werkelijk verbluffend goede resultaten verkregen. Hierna gaat spreker nog in op de zgn. maancamera van Dr.W. Markowitz. Met deze camera, sedert 1952 te Washington in gebruik, worden foto's van de maan genomen met een klein gedeelte van de sterrenhemel als achtergrond. De afstand van die (bekende) sterren tot het middelpunt van de maan kunnen in de opname worden gemeten. Kent men de maanbeweging nauwkeurig, dan kan men omgekeerd uit een serie opnamen de coördinaten van de standplaats berekenen. Voor lopig doet men alleen pogingen om de maanbeweging te bestuderen het geodetische belang komt pas daarna. Maar dat het een geodetisch belang is, wordt duidelijk als men bedenkt, dat men plaatsbepalingen verkrijgt, die vrij zijn van de invloed van schietloodafwijkingen, het geen bij geen enkele andere astronomische plaatsbepalingsmethode het geval is, omdat men daar overal gebruik moet maken van niveau's e.d., terwijl dit bij de maancamera niet nodig is. De belichtingstijd voor een opname is ongeveer 20 sec. In die periode blijft de maan iets achter bij de sterren, waardoor dus onscherpte zou ontstaan in de foto. Daar om is in het beeldvlak van de camera een draaibare planplaat aange bracht ter grootte van het beeld van de maan en die bovendien als filter is uitgevoerd om overstraling van de maan in de foto te voor komen. Het draaien van de gehele camera en de planplaat geschiedt automatisch. Ir. J. C. de Munck. Enige foutenbronnen die zich bij astronomische lengtebepalingen kunnen voordoen. Bij astronomische lengtebepalingen uit meridiaandoorgangen maakt men gebruik van een kijker, draaibaar om een horizontale as. De

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 39