LANDMEE TKUNDE Internationale inventaris van geodetisch-astrono- mische methoden en instrumenten over de periode 1951-1953 Prof. R. ROELOFS Hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Delft Teneinde gegevens te verkrijgen voor het samenstellen van een Algemeen Rapport over de Geodetische Astronomie voor het congres van de Union Géodésique et Géophysique Internationale te Rome, september 1954, wend een vragenlijst toegezonden aan 50 landen, waarvan 30 antwoordden. Het op grond van deze antwoorden opge stelde Algemene Rapport x) bestaat uit een tabellarisch en een beschrij vend gedeelte, beide in het Engels en het laatste ook in het Frans. Van het beschrijvende gedeelte volgt hier een vertaling. De meeste landen maken een duidelijk onderscheid tussen eerste- orde-stations gewoonlijk laplacepunten en' tweede-orde-stations meestal punten waar de schietloodafwijking moet worden bepaald. Voor de laplacepunten is de nagestreefde nauwkeurigheid zo hoog als praktisch bereikbaar is, voor de schietloodafwijkingspunten van de orde van 1" a 2". Voor de afzonderlijke bepaling van de breedte past men nog steeds het meest de methode van Talcott toe met behulp van een doorgangs instrument of een theodoliet voorzien van een talcottniveau. Een be kend nadeel van deze theoretisch voortreffelijke methode is dat men dikwijls zijn toevlucht moet nemen tot sterren waarvan de declinatie met slechts matige nauwkeurigheid bekend is. In dit verband is het van belang op te merken, dat in Thailand niet minder dan 23% van de waarnemingen werd verworpen, overigens zonder opgave van de reden. Het is duidelijk, dat het op deze manier gemakkelijk is homogeen materiaal te krijgen, maar dat het resultaat behept is met een onzekerheid, die aanzienlijk hoger is dan de bereken de standaardafwijking doet vermoeden. Een andere complicatie, gerapporteerd door Zweden, is dat de hoekwaarde van het ruiterniveau niet minder dan 0,2" kan variëren, zodat men het noodzakelijk acht op elk station de hoekwaarde opnieuw te bepalen, hetgeen in Zweden wordt gedaan met behulp van de verti cale rand van het instrument: een Wild T4. In deze moeilijkheden is waarschijnlijk de reden te zien waarom de methode der „balanced" zenitafstanden zenitafstanden waar van de som nul is veld schijnt te winnen. Deze ontwikkeling wordt kennelijk begunstigd door de hoge nauwkeurigheid van de randver- delingen en afleesinrichtingen van de moderne theodolieten. Ditzelfde 1) R. Roelofs: Determination of Latitude, Longitude and Azimuth I95I-I953- General Report, U.G.G.I.-Congress, Rome 1954.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1955 | | pagina 3