254
beeld noemt Prof. Meijers hier de eis tot overlegging van een notariële
verklaring.
Letten we op hetgeen Prof. Meijers met de toevoeging van de meer
genoemde zinsnede bedoeld heeft, dan heeft er nimmer een reden tot
kadastraal gejuich bestaan en zou het dus ondanks die woorden niet
wel mogelijk zijn geweest de eisen t.a.v. de inhoud van een akte van
levering of vestiging van zakelijke rechten op te voeren boven hetgeen
het B.W. zelf daaromtrent bepaalde; de uitleg van Prof. Meijers
verzet zich bijv. tegen de eis van het noemen der objecten uitsluitend
door middel van hun kadastrale aanduiding. Hoewel door deze inter
pretatie bijna elke betekenis voor de inschrijvingen met rechtsgevolg
aan de woorden „boven hetgeen in de wet is bepaald" is ontnomen,
blijven ze van waarde voor alle andere inschrijvingen, de niet ver
plichte, genoemd in art. 3.1.2.2.
Hoe het ook zij, de bewerkers van het wetsontwerp hebben deze
woorden geschraptdit wordt in de memorie van toelichting als volgt
gemotiveerd„Het zou immers ongewenst zijn als bij algemene maat
regel van bestuur kon worden bepaald, dat de stukken zekere vereisten
moeten inhouden, die met de rechtstoestand van registergoederen geen
verband houden". Wederom gelet op de toelichting van Prof. Meijers,
komt ons deze motivering niet sterk voor. Was het misschien de
vrees voor inmenging van de zijde van andere overheidsorganen
we denken hier o.m. aan de fiscus die de ontwerpers ertoe bracht
die woorden weg te laten? Of het een verbetering is, zal de praktijk
moeten uitwijzenmocht de weglating ertoe leiden, dat de samenstellers
van het K.B. (de a.m.v.b.) het niet zouden aandurven bij de inschrij
ving van een erfopvolging de eis tot overlegging van een notariële
verklaring van erfrecht te stellen, dan zouden we er niet op zijn
vooruitgegaan.
De eerste stelling van de Vereniging voor K. en L.
De volgorde van de wet inachtnemend, zullen we thans nagaan in
hoeverre is voldaan aan de wens neergelegd in de eerste stelling door
het bestuur van K. en L. geponeerd„wordt bepaald dat in alle akten
van overdracht, enz. de onroerende goederen door hun kadastrale
kenmerken moeten worden aangeduid en aan de kadastrale grenzen
een wettelijk vermoeden wordt toegekend".
Prof. Meijers achtte het niet nodig een bepaling dienaangaande in
het B.W. op te nemen. In zijn toelichting op art. 3.4.2.4. lezen we:
„Voor de overdracht van een recht op een onroerende zaak wordt niet,
gelijk het ontwerp 1916 in art. 671a doet, als vereiste gesteld, dat de
ligging der zaak moet zijn aangeduid door de vermelding van haar
kadastrale indeling. Nu voor de overdracht een notariële akte t) wordt
gevorderd en art 37 der Notariswet deze omschrijving reeds eist, is
het niet nodig geoordeeld dit nog eens hier te doen, dit te minder
1) We komen hierop terug bij de behandeling van de tweede stelling van het
Bestuur der Vereniging voor K. en L.